PreviousNext  
PreviousNext  
Printable version (PDF) 

4.3 Uitwerking van de drie beleidsvisies

De federale overheid kan voor iedere problematiek haar voorkeur uitspreken over de te volgen beleidsvisie. Naar de wereldvisie die ze voorstaat, zal ze op een andere manier wensen in te werken op de problematieken of de determinanten van verandering.

Dit hoofdstuk stelt een aantal maatregelen voor die de federale overheid kan nemen om de ontwikkeling van de tien problematieken te sturen volgens de respectievelijke wereldvisies. Waar mogelijk, worden de te verwachten kwantitatieve of kwalitatieve effecten besproken. Ten slotte worden ook de gevalsstudies uit deel 3, die illustratief zijn voor het werkelijk gevoerde beleid, gesitueerd binnen ieder van de drie beleidsvisies. Een vergelijking van het gevoerde beleid met dat in de drie beleidsvisies, geeft aanwijzingen voor beleidsvoerders en het maatschappelijke middenveld om zich uit te spreken over de wenselijkheid en de manier om het bestaande beleid bij te sturen.

4.3.1 Scenario voor de beleidsvisie "benutten"

Overeenkomstig de gelijknamige wereldvisie, neemt de overheid in de beleidsvisie "benutten" maatregelen die de werking van de markt stimuleren en de juiste voorwaarden creëren voor een stabiele vrije markt. Liberalisatie, privatisering en deregulering zijn troef. De overheid treft ook maatregelen die de mondialisering van de economie vooruithelpen. Om de werking van de markt te verbeteren, informeert ze consumenten over sociale en milieugevolgen over de levenscyclus van producten. Op het vlak van menselijk kapitaal dereguleert ze de arbeidsmarkt. Zo wil ze de participatiegraad en de werkgelegenheidsgraad verhogen. Werknemers en werkgevers kunnen aangepaste en flexibele arbeidsverhoudingen organiseren, wat tegemoet komt aan de problemen bij de combinatie van gezin en arbeid. Op milieuvlak komen er nauwelijks of geen maatregelen boven op de bestaande. Bestaande maatregelen die de overheid te streng vindt, zwakt ze af. Maatregelen met mogelijke gevolgen op de concurrentiepositie van België komen er enkel in nauw internationaal overleg.

4.3.1.1 Productiestrategieën van ondernemingen

De overheid wil dat ondernemingen maximaal bijdragen tot economische groei. Ze wil daarom voornamelijk via economische, technologische en institutionele maatregelen de productie van ondernemingen stimuleren. Daarvoor ziet ze de vrije en concurrentiële markt als het beste instrument. De overheid bevordert de vrije markt, veeleer dan ze te reguleren en laat de grootst mogelijke vrijheid aan ondernemingen in hun handelen. Dat uit zich in de volgende beleidsvisie.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

De opheffing van subsidies op vervuilende activiteiten zou op termijn een positieve invloed kunnen hebben op de milieukwaliteit. De oeso berekende dat tegen 2010 emissiereducties van 400 tot 500 miljoen ton co2 mogelijk zijn via het verwijderen van marktstoornissen veroorzaakt door energiesubsidies2. De meest effectieve maatregelen zouden zijn: de verwijdering van steenkoolsubsidies, subsidies voor elektriciteitsopwekking uit steenkool, handelsbelemmeringen die het gebruik van schone energieën afremmen, belastingvrijstellingen voor verkoop van elektriciteit en voor de aankoop ervan door energie-intensieve sectoren3. De meeste studies suggereren ook een toename in reëel bbp of bnp. Dat duidt erop dat de verwijdering van subsidies een maatregel kan zijn die hoe dan ook voordeel oplevert4.

4.3.1.2 Visvangst en biologische diversiteit in zee

Om de problematiek van overbevissing te bekampen wil de overheid een vrijere markt creëren voor visvangst.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

Subsidies in de visserijsector kunnen worden ingedeeld in twee categorieën: grensinstrumenten en nationale beleidsinstrumenten5. De eerste groep omvat importquota en equivalente maatregelen. Zij verhogen de prijs die de nationale producent ontvangt. De tweede groep betreft subsidies die rechtstreeks het inkomen van producenten verhogen of hun kosten verlagen. Het is de tweede groep die de meeste invloed heeft op de ontwikkeling van een overcapaciteit.

Een ontmanteling van visserijsubsidies heeft tot gevolg dat de winst per eenheid vis daalt. Daardoor verminderen de investeringen in nieuwe capaciteit of in het onderhoud van de bestaande capaciteit. Meer vissers zullen hierdoor afvloeien uit de sector. Ten slotte zullen deze maatregelen de kosten en risico's van investering in nieuwe technologieën aanzienlijk verhogen.

Op korte termijn zal de ontmanteling van subsidies negatieve sociale gevolgen hebben. Op langere termijn kan ze echter leiden tot een duurzamer beheer van de visbestanden en een betere allocatie van de factor arbeid in andere sectoren van de economie en dus tot meer groei.

4.3.1.3 Gebruik van genetische gewijzigde planten

De ontwikkelingen in de gentechnologie geven landbouwers nieuwe mogelijkheden door genetische gewijzigde planten (ggp's) in productiestrategieën op te nemen.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

Het op grote schaal introduceren van ggp's zal op korte termijn een aantal socio-economische verschuivingen veroorzaken, zoals concentratiebewegingen in de landbouwsector en een versneld vertrek van landbouwers uit de sector. Op langere termijn zullen de veranderingen die het gevolg zijn van de invoering van deze gewassen positief zijn. Ze veroorzaken immers een betere allocatie van de productiemiddelen, waardoor de productiviteit in de landbouw zal verbeteren. Een elementaire sociale zekerheid kan de socio-economische kortetermijngevolgen van een invoering van ggp's in de landbouw opvangen.

4.3.1.4 Energieproductie en -consumptie

Energie vormt een belangrijk element in de productiestrategieën van ondernemingen en in de bestedingen van huishoudens. In deze visie voert de overheid een beleid dat de energieproductie en -consumptie bijstuurt zodat de marktprijs voor energie overeenstemt met haar reële productiekost. Daarnaast heeft de overheid ook oog voor de vermindering van de afhankelijkheid van import van energiedragers.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

In een rapport over de energievooruitzichten voor België in de periode 2000-20206, presenteert het Federaal Planbureau een scenario dat enkele gelijkenissen vertoont met het hierboven uiteengezette beleid. Het zet evenmin beperking op de co2-uitstoot en de nucleaire optie blijft open7. Subsidies blijven echter behouden, de liberalisatie van de elektriciteitsmarkt is nog geen feit en het is niet de markt die bepaalt hoeveel kernenergie er wordt geproduceerd, maar de overheid. Die behoudt de productie constant op het huidige niveau.

Tabel 4.2 geeft de effecten weer van dit beleid op de bruto binnenlandse energieconsumptie, de co2-uitstoot, de koolstofintensiteit en de invoerpercentages. De tabel toont dat in deze beleidsvisie de totale energieconsumptie tussen 1995 en 2030 met 35% zou kunnen stijgen. Over dezelfde periode zou de co2-uitstoot met ongeveer 23% kunnen toenemen. Dat betekent dus een vermindering van de koolstofintensiteit van de energieconsumptie van 2,2 tot 1,9 ton co2 per toe8. Ook de energie-intensiteit van het bbp zou gunstig kunnen evolueren van 7,1 tot 4,8 toe per bef(90)9. Maar tot een absolute ontkoppeling tussen economische groei en energieconsumptie zou het niet komen.

Het aandeel van hernieuwbare energie zou bescheiden blijven, al kan het resultaat van de voorgestelde maatregelen beter uitvallen dan uit tabel 4.2 blijkt. De beleidsvisie "benutten" bevat immers meer stimuli voor deze energiebronnen dan het gemodelleerde scenario. Dankzij kernenergie en de lichte vooruitgang op het vlak van hernieuwbare energie zou - ondanks de forse stijging van de bruto binnenlandse consumptie - het invoerpercentage voor energie zowat gelijk blijven.

Met de vrijmaking van de energiemarkten is in de tabel geen rekening gehouden. Door die vrijmaking zouden de efficiëntie van de energieproductie kunnen verhogen en de energieprijzen dalen. De afschaffing van subsidies zal prijzen echter doen stijgen. Beiden kunnen ook een hypotheek zetten op de toekomst van kernenergie indien blijkt dat deze op een vrijgemaakte markt niet meer kan concurreren. Dat plaatst een kanttekening bij de cijfers uit tabel 4.2.

Tabel 4.2 - De effecten van het beleid
 
1995
2010
2020
2030
Bruto binnenlandse consumptie (Mtoe)
50,5
63,7
66,3
68,3
- Olieproducten
19,8
25,5
26,0
25,7
- Vaste brandstoffen
8,6
4,6
3,3
3,8
- Aardgas
10,6
20,5
24,5
24,4
- Kernenergie
10,3
11,9
10,8
11,9
- Elektriciteit
0,4
0,4
0,4
0,4
Hernieuwbare energie
0,7
1,5
1,4
1,8
co2-uitstoot
106,0
120,9
124,2
123,1
Bruto binnenlandse consumptie/bbp (toe/bef90)
7,1
5,4
5,5
4,8
Koolstofintensiteit (ton co2/toe)
2,2
2,0
2,0
1,9
Invoerpercentage (%)
80,6
81,3
83,0
81,4

Bron: fpb (2001).

4.3.1.5 Gezondheid op het werk

Conform haar rol om de vrije marktwerking veilig te stellen, staat de overheid garant voor de algemene toepassing van de normen voor veiligheid en gezondheid van de Internationale Arbeidsorganisatie (ilo). Zo worden op dit vlak concurrentieverstoringen vermeden.

Beleid
4.3.1.6 Gebruik van informatie- en communicatietechnologieën

De ontwikkelingen in informatie- en communicatietechnologieën (ict) geven ondernemingen nieuwe mogelijkheden in het uitstippelen van hun productiestrategieën. Als productiefactor kunnen ict de productiviteit sterk doen stijgen. Tegelijk vormen zij voor sommige categorieën laaggeschoolden nieuwe hinderpalen om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Minder gegoede huishoudens hebben ook minder toegang tot deze vormen van communicatie, informatievergaring en -verspreiding (zie 2.2.7). De oorzaken daarvan zijn terug te brengen tot een aantal economische, technologische en institutionele determinanten.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

Door concurrentie op de vrije markt zullen prijzen van ict-producten dalen en zich op termijn verspreiden over alle werelddelen en alle lagen van de bevolking. De overheid staaft deze bewering met de stijging van de verspreiding van internet totnogtoe (zie 2.2.7), die exponentieel stijgt.

De financiële hinderpalen die een verspreiding van ict in de weg staan zullen ook verdwijnen. Uit de praktijk blijkt immers dat de prijs van ict-producten stelselmatig daalt.

De werking van de vrije markt zal volgens deze visie ook de infrastructuur versterken. Privé-operatoren zullen pc-netwerken en elektriciteitsbevoorrading over de hele wereld verder ontwikkelen. Ze zijn immers steeds op zoek naar nieuwe markten en de potentiële markt in ontwikkelingslanden is groot.

4.3.1.7 Ethische financiering van ondernemingen

Voor de financiering van hun productiestrategieën zijn ondernemingen deels aangewezen op leningen op de kapitaalmarkt en op de uitgifte van aandelen. Daar tekenen naast particulieren ook beleggingsfondsen op in, waaronder ethische beleggingsfondsen. Economische, institutionele en psychosociale factoren zullen het succes van dit soort beleggingsfondsen mede bepalen.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

Het gevolg van deze strategie is dat het succes van ethische beleggingsfondsen louter zal afhangen van hun rendement of van voluntaristisch gedrag van sommige beleggers. De markt zal sterk fluctueren volgens de verwachte rendementen. Vanuit drie vaststellingen mag echter een groeiend aanbod van ethisch-financiële producten in de toekomst worden verwacht.

De verdere groei van de tweede pijler pensioenfondsen kan een krachtige impuls betekenen voor de ontwikkeling van ethische beleggingsfondsen12.

Ten slotte zullen solidaire beleggingen geheel van de markt verdwijnen indien er geen vraag meer naar is.

4.3.1.8 Sociale economie

Ondernemingen die actief zijn in de sociale economie volgen een bijzondere productiestrategie. Niet het maken van winst is haar voornaamste betrachting, maar wel de verwezenlijking van een maatschappelijk doel. Economische, institutionele, psychosociale en zuiver sociale determinanten bepalen het succes van deze formule van bedrijfsvoering.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

Via de informatie- en bewustmakingscampagnes wil de overheid verkrijgen dat de vraag zich vanzelf richt op goederen en diensten die sociale en milieudoelstellingen eerbiedigen.

Indien in een vrije en concurrentiële markt producten van ondernemingen die naast economische ook sociale en milieuwaarden nastreven marginaal blijven binnen de economie, dan is dit het gevolg van een beperkte interesse van de consumenten.

4.3.1.9 Mobiliteit en vervoer van personen

De vraag naar mobiliteit en vervoer van personen zijn belangrijke gegevens in de economische ontwikkeling. De overheid werkt in op de economische, institutionele, geografische, psychosociale en sociale determinanten van de problematieken. Daarmee hoopt ze de bijdrage van de mobiliteit van personen aan de ontwikkeling van economisch kapitaal positief te beïnvloeden.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

Dit beleid zal aanleiding geven tot een verdere toename van het aantal afgelegde kilometers per persoon en een automobielsector die haar activiteitenniveau handhaaft. Zonder flankerende ruimtelijke ordening, blijft de verspreiding van de woongebieden zich verder zetten.

Door de stijging van het personenverkeer zal bijkomende geluidshinder onvermijdelijk zijn. Enige vertraging in de toename van de co2-uitstoot zal enkel voortkomen uit een verdere stijging van het gebruik van dieselwagens en de vraag naar zuinigere wagens.

De privatisering van het openbaar vervoer en de rationalisering van het aanbod kunnen de mobiliteit van de gezinnen met de laagste inkomens sterk ondergraven. Doordat zij vaker goedkope behuizing betrekken langs verkeersaders, zullen deze gezinnen ook meer lijden onder de toegenomen verkeersdrukte.

De stijging van de verkoop van wagens met een groter vermogen zal de efficiëntieverbetering van voertuigen gedeeltelijk tenietdoen. Daardoor kan de uitstoot van co2 en andere gassen, ondanks de technologische vooruitgang, blijven stijgen.

4.3.1.10 Tabaksconsumptie

Producenten van tabaksproducten zullen hun productiestrategie richten op de marktvraag. Ze zullen deze vraag ook trachten te beïnvloeden via de economische, technologische, institutionele, psychosociale en sociale determinanten van de vraag naar tabak. De overheid kan ook maatregelen treffen die inspelen op deze determinanten om de productie en consumptie van tabak in de gewenste richting te sturen. Ze doet dat omdat de risico's en kosten van tabaksgebruik wel gekend zijn.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

De informatiecampagnes en het verbod op misleidende reclame voor tabaksproducten zullen ervoor zorgen dat rokers en potentiële rokers betere individuele rationele keuzes maken. De financiële steun aan onderzoek naar minder schadelijke sigaretten of nieuwe afkickmethoden zal de keuzevrijheid van zware verslaafden kunnen vergroten. Het aantal rokers zal echter op korte termijn meer dan waarschijnlijk niet dalen.

4.3.2 Scenario voor de beleidsvisie "beheren"

De overheid legt een economische doelstelling vast voor groei van het bbp en tracht deze los te koppelen van niet-duurzame sociale en milieugevolgen. Deze doelstellingen volgt ze regelmatig op met indicatoren voor de productiviteit van arbeid en eco-efficiëntie.

Overeenkomstig de gelijknamige wereldvisie, voert ze een beleid dat producenten aanzet tot meer eco-efficiëntie en een betere bescherming van de menselijke kapitaalvoorraad. De nadruk ligt op maatregelen die een aansporing vormen voor het wegwerken van marktverstoringen die dat belemmeren. De maatregelen bieden ondernemingen flexibiliteit in de manier waarop ze wensen te reageren op de aansporingen. De voorkeur gaat uit naar instrumenten van informatie en bewustmaking (bv. milieu- en sociale keurmerken), vrijwillige overeenkomsten, subsidies, heffingen, belastingen en verhandelbare emissierechten. Exportgevoelige sectoren en sectoren die in concurrentie staan met het buitenland blijven grotendeels buiten schot. Voor de bescherming van het menselijke kapitaal maakt de overheid gebruik van regulerende instrumenten. Ze stimuleert ook de overdracht van technologie naar ontwikkelingslanden. In internationale onderhandelingen over de bescherming van het menselijk en het milieukapitaal neemt ze een proactieve houding aan.

Deze uitgangspunten leiden tot het formuleren van specifieke beleidsmaatregelen voor ieder van de tien problematieken.

4.3.2.1 Productiestrategieën van ondernemingen

Na enkele institutionele moeilijkheden, namelijk in de onderhandelingen met vertegenwoordigers van de private sector, slaagt de overheid erin een federaal plan op te stellen voor een geïntegreerd productbeleid. Dat plan is toegespitst op de economische en milieucomponenten van duurzame ontwikkeling. Het is het resultaat van een afweging tussen het aanmoedigen van een vrije en concurrentiële markt en het garanderen van een hoog niveau van milieubescherming. Het bevat echter alleen maatregelen die tot de federale bevoegdheid behoren en waarover de verscheidene adviesraden een consensus hebben kunnen bereiken. Niettemin bevat het ook een aantal sociale maatregelen.

Beleid
4.3.2.2 Visvangst en biologische diversiteit in zee

In deze visie zijn economische maatregelen noodzakelijk om de visbestanden optimaal te beheren. De overheid beslist om de volgende maatregelen te nemen:

Beleid

De veranderingen aan het bestaande systeem worden gradueel ingevoerd om grote economische en sociale schokken te vermijden.

Illustratie van de mogelijke effecten

Om het probleem van overbevissing aan te pakken, beperkte de regering van Nieuw-Zeeland in 1986 de vangst van 33 vissoorten in haar nationale wateren (Totaal Toelaatbare Vangst). Dat koppelde ze aan een systeem van verhandelbare quota voor individuele bedrijven uit de commerciële visserijsector14.

De individuele overdraagbare quota steunden op historische vangsten van iedere commercieel visbedrijf15. Aanvankelijk waren de quota gedefinieerd in tonnen vis die gevangen mochten worden. Daardoor moest de overheid echter quota aankopen wanneer de totale beschikbare vangst daalde. Vanaf 1990 vormde ze het systeem om tot een proportioneel systeem in verhouding tot de totale beschikbare vangst. Dat bracht meer flexibiliteit in het systeem

De initiële toewijzing van visquota voor iedere commerciële visser en de bewaking van het systeem waren erg duur, maar er ontstond geen continue stijging in de administratieve kosten. Sommige problemen hebben geleid tot conflicten met de commerciële vissers. Zo was de niet-commerciële visvangst niet onderhevig aan dezelfde beperkingen. Onenigheid was er ook over de methode voor het berekenen van de maximale duurzame opbrengst waarop de commerciële quota zijn gebaseerd.

Alles bij elkaar genomen, heeft het systeem van verhandelbare visquota in Nieuw-Zeeland gezorgd voor een meer duurzaam beheer van de visbestanden tegen lagere kosten dan mogelijk was met alternatieve maatregelen16.

4.3.2.3 Gebruik van genetische gewijzigde planten

Wanneer zij dit nuttig acht, neemt de overheid maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling van genetisch gewijzigde planten.

Beleid
4.3.2.4 Energieproductie en -consumptie

De overheid schaart zich achter de Kyotodoelstellingen. Ze kiest daarbij voor een combinatie van nationale emissiereductiemaatregelen en Europese of internationale emissiehandel die de totale emissiereductiekosten voor België minimaliseren.

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

De Europese Commissie rekende met het energiemodel primes uit dat in een Europees systeem van emissiehandel de evenwichtsprijs voor emissierechten 26,2(90) eur per ton co2 zou bedragen17. Om op nationaal niveau de emissiereductiekosten te minimaliseren kan de federale overheid een co2-heffing invoeren die overeenkomt met deze evenwichtsprijs. Het Federaal Planbureau simuleerde met het hermes-model wat het effect hiervan zou zijn op de energieconsumptie, de co2-uitstoot en enkele macro-economische grootheden18. Er werd vanuit gegaan dat de opbrengsten van de heffing worden gebruikt voor een vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen.

Of dit nu leidt tot een kostenefficiënte reductie van broeikasgassen, zal afhangen van de reële hoogte van de evenwichtsprijs voor emissierechten op de internationale markt. Naar alle waarschijnlijkheid zal deze een stuk lager liggen dan de 26,2 eur per ton co2 uit deze simulatie.

4.3.2.5 Gezondheid op het werk

De overheid wil in deze beleidsvisie maatregelen nemen die een voldoende hoge graad van bescherming van de gezondheid van werknemers garanderen, zonder gepaard te gaan met een stijging van productiekosten. Die kunnen immers leiden tot delokalisaties naar landen met minder sociale bescherming. De overheid neemt daarom de volgende maatregelen.

Beleid
4.3.2.6 Gebruik van informatie- en communicatietechnologieën

Omwille van uiteenlopende verspreidingsritmes van de nieuwe technologieën is overheidsoptreden wenselijk. Dat richt zich op het aanbod van ict-producten.

Beleid
4.3.2.7 Ethische financiering van ondernemingen

In deze beleidsvisie neemt de overheid maatregelen die de ontwikkeling van ethische beleggingsfondsen stimuleert. De maatregelen hebben voornamelijk een informatief en in mindere mate een aansporend karakter. Ze neemt maatregelen ter bevordering van de publieke toegang tot informatie over deze markt. Daartoe verhoogt ze de transparantie van de sociale en milieuprestaties van ondernemingen. Deze maatregelen moeten consumenten aansporen meer gebruik te maken van ethische beleggingen. De volgende maatregelen worden genomen:

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

In dit scenario stijgt langzaam het aantal ethische beleggingsfondsen. Hun aantal blijft echter te beperkt en ze zijn te erg gediversifieerd om een reële impact te kunnen uitoefenen op het gedrag van ondernemingen. Sommigen passen zeer soepele criteria toe of gebruiken slechts criteria over één component van duurzame ontwikkeling. Anderen gebruiken zeer rigoureuze economische, sociale en milieucriteria. Hun succes is ten slotte ook afhankelijk van de conjunctuur, de ijking met andere beleggingsfondsen en de bestaande wetgeving. De actoren zien in ethische beleggingsfondsen niet het unieke, zaligmakende instrument om de productiepatronen duurzamer te maken.

4.3.2.8 Sociale economie

De overheid beschouwt de sector van de sociale economie als een actieve partner in haar sociaal en economisch beleid. Hij schept immers individuele en collectieve meerwaarden en geniet daarvoor erkenning. Het is dus gerechtvaardigd dat de overheid deze sector ondersteunt.

Beleid

De overheid stuurt ook aan op een verhoging van de efficiëntie in de sector van de sociale economie. Daarvoor zal ze investeringen in menselijk en milieukapitaal ondersteunen. Dat is onder meer het geval in de verzorgingssector, waar door een toenemende vergrijzing de uitgaven in de komende jaren sterk zullen stijgen. De investeringen moeten de efficiëntie van deze voorzieningen ten goede komen Ze zal ook de samenwerking tussen de sociale economie en andere privé-actoren in de hand werken. Deze samenwerking moet de specialisatie en het kostenefficiënt beheer in de sector van de sociale economie verhogen.

4.3.2.9 Mobiliteit en vervoer van personen

De overheid wenst in de beheersing van de mobiliteit en vervoer van personen in te grijpen op een manier die evenredig rekening houdt met de sociale, milieu- en economische risico's. Zij neemt daartoe volgende maatregelen:

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

Deze maatregelen moeten zorgen voor een kleinere stijging van het aantal afgelegde kilometers per persoon per jaar en een daling in het wagenpark. De hinder rond de belangrijkste verkeersaders (lucht, weg en spoor) zal hierdoor licht verminderen. Alle huishoudens hebben toegang tot een basismobiliteit tegen een redelijke prijs.

Een vermindering van de co2-uitstoot zal voornamelijk komen van een stijging in het gebruik van het openbaar vervoer. In het algemeen zal de co2-uitstoot in de transportsector echter blijven stijgen. Dat is het gevolg van een blijvende absolute stijging van het aantal afgelegde kilometers en een trend om grotere voertuigen te gebruiken.

Het Federaal Planbureau rekende met het hermes-model uit wat de effecten zouden zijn van een geleidelijke invoering tussen 2002 en 2010 van een heffing van 20,3(90) eur per ton co2 op vloeibare brandstoffen19. Uit de simulatie blijkt dat daardoor de prijs van benzine ten opzichte van het basisscenario zou stijgen met 6,1%, en de prijs van diesel met 7,3%. Dat zou slechts resulteren in zeer kleine reducties in de co2-uitstoot.

De opbrengsten uit de heffing worden op twee manieren gerecycleerd:

De macro-economische effecten van beide scenario's verschillen slechts marginaal van elkaar. Het bnp stijgt meer in het investeringsscenario (+0,05%) dan in het scenario met 100%-terugbetaling (+0,01%). Het omgekeerde is het geval inzake werkgelegenheid, met respectievelijk +0,03 en +0,04%.

Beide resulteren in een equivalente reductie in finaal energiegebruik (-0,28%) en in de co2-uitstoot (-0,9%). De uitstootvermindering is het grootst in de transportsector, waar emissies 3,48% lager liggen dan in het scenario zonder maatregelen.

4.3.2.10 Tabaksconsumptie

De overheid tracht het gebruik van tabak te verminderen en de niet-rokers te beschermen tegen de negatieve effecten van passief roken.

Beleid

4.3.3 Scenario voor de beleidsvisie "omvormen"

In deze beleidsvisie doet de overheid pogingen om de externe sociale en milieukosten van economische activiteiten te internaliseren. De sociale en milieudoelstellingen zijn daardoor strenger geformuleerd dan in de beleidsvisie "beheren".

De overheid onderwerpt de voortzetting van groei van het bruto binnenlands product een aantal sociale en ecologische korte-, middellange- en langetermijndoelstellingen. Dat gebeurt via goed gedefinieerde en regelmatig opgevolgde indicatoren. Ze geeft zichzelf ook de middelen om deze sociale en milieudoelstellingen te realiseren. De maatregelen hiervoor neemt ze in overleg met de sociale gesprekspartners.

De effectiviteit van maatregelen primeert, desnoods ten koste van hun efficiëntie21. De overheid deinst er ook niet voor terug om maatregelen te nemen die slechts op langere termijn leiden tot sociale en milieuverbeteringen. Ze investeert massaal in openbare diensten die actoren milieuvriendelijke alternatieven aanreiken voor de bestaande functies die de economische kapitaalvoorraad moet voortbrengen (zoals openbaar vervoer).

De overheid voert een preventief beleid tegen armoede en sociale uitsluiting. Dat gebeurt onder meer via: financiële overdrachten, investeringen in de democratisering en de kwaliteit van het onderwijs, opleidingsprogramma's voor werkzoekenden, de opbouw van een sterk socialezekerheidsstelsel en de bescherming van arbeidsrechten.

Ontwikkelingshulp steunt op projecten die voornamelijk gebaseerd zijn op de inzet van lokale technologieën en het bevredigen van lokale behoeften. In afwezigheid van internationale afspraken neemt de overheid unilaterale maatregelen voor de bescherming van de menselijke en de milieukapitaalvoorraden.

4.3.3.1 Productiestrategieën van ondernemingen

Samen met de gewesten en in samenspraak met het maatschappelijke middenveld, ontwikkelt de federale overheid een ambitieus nationaal geïntegreerd productbeleid. Het berust op een algemene benadering waarbij producten de bril zijn waardoor het hele milieubeleid bekeken wordt22. Het doet daarvoor een beroep op een geheel van instrumenten en maatregelen. Daarvan volgen hier enkele voorbeelden.

Beleid voor het stimuleren van een sufficiency strategy
Beleid voor het stimuleren van de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen
Beleid voor het verbeteren van informatie over producten en productieprocessen
Beleid voor het stimuleren van een proces van normering dat bijdraagt tot een duurzame ontwikkeling

Dit alles moet zorgen voor een absolute ontkoppeling van economische groei en degradatie van het leefmilieu. De overheid volgt van nabij de effecten van de toepassing van nieuwe productiestrategieën op de kwantiteit en kwaliteit van de werkgelegenheid, de veiligheid op de werkplaats en de gevolgen voor ontwikkelingslanden. Het geïntegreerde productbeleid maakt deel uit van de prioriteiten van de overheid en er wordt uitgebreid over gecommuniceerd.

4.3.3.2 Visvangst en biologische diversiteit in zee

De technologische vooruitgang in de visserijsector zorgt voor een verhoging van de efficiëntie. Hierdoor verhoogt het gevaar voor een uitputting van de visvoorraden. De overheid neemt daarom regulerende maatregelen die een beperking opleggen aan de toegang tot de visbestanden en leiden tot een internalisatie van de externe kosten.

Beleid
4.3.3.3 Het gebruik van genetische gewijzigde planten

Bij het gebruik van genetische gewijzigde planten past de overheid het voorzorgsbeginsel strikt toe.

Beleid
4.3.3.4 Energieproductie en -consumptie

De overheid maakt een analyse van de energiebehoeften van consumenten. Op basis hiervan kan ze maatregelen nemen die sommige energiefuncties overbodig maken. Zo kunnen alternatieve bouwtechnieken het gebruik van airconditioning overbodig maken. De verminderde vraag naar airconditioners en de verhoogde vraag naar isolatiematerialen en zonneboilers zou een verandering in de economische structuur tot gevolg hebben.

In het klimaatbeleid neemt de overheid zich voor om alle voorziene emissiereducties binnen België te realiseren. Dat zou op korte termijn tot hogere emissiereductiekosten kunnen leiden dan wanneer deels een beroep wordt gedaan op internationaal verhandelbare emissierechten. Op termijn zou echter de stimulans die hiervan uitgaat voor de ontwikkeling van nieuwe technologieen voordelig kunnen zijn. België zal dan immers beter voorbereid zijn op nog strengere toekomstige emissiereducties. De nieuwe technologieën zullen bovendien op dat ogenblik erg begeerd zijn in andere landen. Ten slotte zal tijdens de Kyoto budgetperiode25 (2008-2012) de productie en consumptie efficiënter gebeuren, zodat de energiefactuur van consumenten en ondernemingen daalt. De overheid neemt daarom de volgende maatregelen:

Beleid

Op het niveau van de vraag introduceert de overheid gedifferentieerde heffingen op basis van de levenscyclus van producten. Dat bevoordeelt de consumptie van goederen die dezelfde functies voortbrengen met minder energieconsumptie.

Illustratie van de mogelijke effecten

De Europese Commissie berekende met het energiemodel primes wat de marginale en totale kosten zouden zijn indien België de door haar in het kader van het Kyotoprotocol overeengekomen emissiedoelstelling eigenhandig zou willen realiseren26.

Het is belangrijk dat de nationale maatregelen efficiënt zijn. Een lineaire reductie in alle sectoren zou volgens de berekeningen van de Commissie immers leiden tot marginale emissiereductiekosten van 219,4(99) eur per ton co2. Totale emissiereductiekosten zouden oplopen tot 2 410,4(99) miljoen eur.

4.3.3.5 Gezondheid op het werk

In deze beleidsvisie staat de overheid garant voor de bewaking van de gezondheid van werknemers en consumenten. Zij neemt hiervoor de volgende maatregelen:

Beleid
4.3.3.6 Gebruik van informatie- en communicatietechnologieën

Het wegwerken van de digitale kloof maakt in deze visie inherent deel uit van het beleid ter uitbanning van armoede en sociale uitsluiting. De maatregelen van de beleidsvisie "beheren" worden hier overgenomen, maar aangevuld met specifieke maatregelen voor de ontwikkeling van ict-producten waarvan de inhoud beantwoordt aan de behoeften van specifieke doelgroepen.

Beleid
4.3.3.7 Ethische financiering van ondernemingen

De overheid ontwikkelt zeer strenge criteria voor ethische beleggingsfondsen. Ze is overtuigd van de bijdrage die de markt voor ethische beleggingen kan leveren aan het duurzamer maken van de bestaande productiegewoonten. Zij hebben onder meer een belangrijke rol in de verzameling van fondsen voor de financiering van grootschalige projecten die de maatschappij oriënteren in de richting van een duurzame ontwikkeling. Zij is daarom bereid een aantal uitgaven te doen voor de ondersteuning van hun ontwikkeling en neemt de volgende maatregelen:

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

Door de maatregelen van de overheid en de belangstelling van de actoren, krijgen op termijn de meerderheid van de beleggingsfondsen op de kapitaalmarkten een ethisch label. Zij doen dienst als hefboom voor de oriëntatie van de productiemethoden van ondernemingen. De ethische fondsen baseren zich op strenge sociale, milieu- en economische criteria voor de keuze van hun beleggingsstrategieën en worden regelmatig gecontroleerd op het naleven van deze criteria. Die ontwikkeling is een gevolg van de wil van de gezamenlijke actoren om prioritair aandacht te schenken aan de sociale en milieugevolgen van productie en consumptie.

4.3.3.8 Sociale economie

De overheid ziet in de sociale economie een broedplaats voor een ruimere maatschappijverandering en wil ze daarom expliciet steun verlenen. Ze ziet de sociale economie niet meer enkel als instrument voor de integratie van sociaal achtergestelden in het arbeidsproces. De betrachting is om naast de symptomen ook de oorzaken van de sociale uitsluiting te bestrijden. De waarden en normen die de sociale economie nastreeft moeten dan ook ingang vinden bij andere economische actoren.

Ze ontwikkelt instrumenten en geeft financiële steun aan de sociale economie zodat zij zich nationaal en ook internationaal kan organiseren en verder ontwikkelen. Zo worden specifieke bank- en kredietinstellingen de financiële arm van de sector. Hulploketten moeten steun verlenen aan het omzetten en beheren van nieuwe initiatieven in de sociale economie. Steunprogramma's aan de opbouw van de sociale economie in ontwikkelingslanden worden uitgebreid.

Beleid
4.3.3.9 Mobiliteit en vervoer van personen

De vrijmaking van de transportsector geniet in deze beleidsvisie geen prioriteit. De belangrijkste doelstelling bestaat erin het aantal gemotoriseerde verplaatsingen terug te dringen. De overheid neemt daarom de volgende maatregelen:

Beleid
Illustratie van de mogelijke effecten

Gezien de gevolgen voor het gezinsbudget en dat van ondernemingen, zullen de maatregelen het jaarlijks aantal afgelegde kilometers per persoon met de wagen doen dalen, net zoals de verkoop van wagens. Dat zal de inkomsten van de overheid beïnvloeden, maar in welke richting is onzeker. Het aantal factoren dat een rol zal spelen is namelijk erg groot: daling van de socialezekerheidskosten door minder ongevallen, verhoging van de fiscale inkomsten door de hogere heffingen. Daar staat tegenover een maar verlaging van de inkomsten door een vermindering in de consumptie van brandstoffen en minder verkochte wagens, investeringen in openbaar vervoer, enzovoort.

Ten slotte zal de bebouwing meer geconcentreerd worden en zal de overlast door lawaaihinder langs verkeersaders (vliegroutes, spoorwegen en autowegen) afnemen.

4.3.3.10 Tabaksconsumptie

In deze beleidsvisie wil de overheid het tabaksgebruik geleidelijk uitbannen en in afwachting de niet-rokers zo goed mogelijk beschermen. Dat zet haar aan de volgende maatregelen te nemen:

Beleid

Deze maatregelen moeten er op termijn voor zorgen dat het aantal rokers in geëndustrialiseerde landen drastisch vermindert, vooral bij de economisch achtergestelde groepen in de samenleving. Op wereldniveau moeten de maatregelen vermijden dat ontwikkelingslanden binnen enkele jaren worden geconfronteerd met hogere ziektekosten en sterftecijfers veroorzaakt door de stijging in het tabaksgebruik.

Illustratie van de mogelijke effecten

Sommige Europese landen hebben al een volledig verbod op tabaksreclame ingevoerd29:

4.3.4 Situering van de gevalsstudies in de beleidsvisies

Het doel van dit deel van het rapport is niet om tot specifieke aanbevelingen te komen over de meest wenselijke wereldvisie en beleidsvisie. Het zou zich hiermee in de plaats stellen van de beleidsverantwoordelijken en het maatschappelijke middenveld. Het kan echter wel anderen op weg helpen om de adequaatheid van het werkelijke beleid te beoordelen.

Beleidvoerders en leden van het maatschappelijke middenveld kunnen hun eigen interpretatie maken van de ernst van de evolutie in de problematieken - beschreven in deel 2 van dit rapport. Daarmee kunnen ze zich uitspreken over de meest wenselijke wereldvisie en de te volgen beleidsvisie. Zij kunnen die vervolgens vergelijken met het gevoerde beleid, zoals beschreven in deel 3.  Op basis hiervan kunnen ze zich uitspreken over de wenselijkheid om het bestaande beleid bij te sturen.

Het rapport geeft hiertoe een aanzet door het gevoerde beleid te situeren binnen de drie beleidsvisies. Plaats en tijdsgebrek dwingen echter tot een keuze uit de te situeren maatregelen. Er wordt hier dan ook slechts één maatregel besproken ter illustratie van iedere problematiek. Dat is voor elke problematiek dezelfde als in de gevalsstudie uit deel 3. De oefening kan echter worden herhaald voor de vele individuele beleidsmaatregelen en het geheel  van beleidsdocumenten die de regering in het verleden heeft opgesteld.

Deze oefening vormt een aanvulling op de evaluatie die werd gemaakt van de gevalsstudies in deel 3. Die ging na in welke mate er bij de gevalsstudies rekening werd gehouden met de toepassing van de vijf beginselen van duurzame ontwikkeling uit deel 1. De oefening die hier wordt gemaakt plaatst vervolgens deze gevalsstudies telkens binnen één van de drie beleidsvisies. Zij verschillen precies van elkaar in de mate waarin er rekening wordt gehouden met dezelfde vijf beginselen.

Het resultaat van deze vergelijking situeert acht van de tien30 onderzochte gevalsstudies binnen een beheersvisie: voorbereiding van een geïntegreerd productbeleid, dialoog over de sociale economie, verhandelbare groenestroomcertificaten, afbakening van beschermde zeegebieden, informatie over risico's van stoffen en preparaten voor werknemers, fiscale maatregelen voor een schoner verkeer, publieke toegang tot het internet, en ten slotte reglementering van de verspreiding van ggp's. Slechts één van de maatregelen valt onder te brengen in de categorie "omvormen": verbod op tabaksreclame. Geen enkel van de onderzochte gevalsstudies blijkt thuis te horen in de beleidsvisie "benutten". Het label voor een sociaal verantwoorde productie kan ten slotte zowel binnen de tweede als de derde beleidsvisie worden gesitueerd. Het verschil zit hem in de bijkomende maatregelen die worden genomen: enkel in de omvormingsvisie kunnen ondernemingen genieten van een fiscale stimulans voor deelname aan het sociale label.

Twee redenen kunnen worden aangehaald die verklaren waarom het merendeel van de gevalsstudies zich situeert binnen de beheersvisie:

De paragrafen hieronder geven voor iedere gevalsstudie aan met welke argumenten zij werden gesitueerd onder de respectievelijke beleidsvisies.

4.3.4.1 Gevalsstudies binnen de beleidsvisie "beheren"

De indicatoren verzameld in 2.4.2 laten zien dat over het algemeen een groot aantal bedrijven rekening houdt met de milieugevolgen van hun productie. Een geïntegreerd productbeleid kan deze evolutie versterken. De overheid werkt aan een federaal plan voor een geïntegreerd productbeleid. Over de inhoud is op het ogenblik van schrijven niet alles bekend. Maar omdat er sprake is van een federaal en niet van een nationaal plan, kan hieruit worden afgeleid dat de overheid een beheersvisie voorstaat. Het uitblijven van bijkomende budgetten voor de voorbereiding van dit plan doet ook vermoeden dat de regering dit niet ziet als de hoeksteen van het duurzaam productiebeleid.

De indicatoren in 2.4.3 geven de evolutie weer van de plaats van de sociale economie in België. Die kende de afgelopen zes jaar een continue stijging, zowel in aantal ondernemingen als in hoeveelheid tewerkgestelden. De overheid erkent het nut van deze sector. Dat bewijst ze door de aanstelling van een minister verantwoordelijk voor deze materie en de start van een dialoog over de toekomst van de sector. Een wetsvoorstel voor de invoering van een label voor sociaal verantwoorde productie is hier ook illustratief. Op basis hiervan kan worden gesteld dat de overheid een beheersvisie aanhoudt. De overheid gaat met dit initiatief verder dan een zuivere informatie en voorlichting, maar heeft niet te kennen gegeven de vrijwillige praktijken uit de sociale economie verplicht te willen maken.

Het voornemen van de overheid om een systeem te ontwikkelen voor verhandelbare groenestroomcertificaten draagt bij tot de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen tegen minimale kosten. Het situeert zich dan ook in een beheersvisie.

De uitvoering van de wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de Belgische rechtsbevoegdheid laat op zich wachten. Na enkele consultatierondes besliste de bevoegde staatssecretaris de afbakening van beschermde zeegebieden wetenschappelijk beter te bestuderen. De consultatierondes en de vraag naar meer wetenschappelijke staving wijzen erop dat gezocht wordt naar evenredigheid in de zorg voor de natuur enerzijds en de lokale sociale en economische belangen anderzijds. Dat duidt erop dat opnieuw een beheersbenadering centraal staat.

Dezelfde conclusie volgt ook uit de analyse van de wet die de informatie over werknemersrisico's van stoffen en preparaten regelt. Naast een verplichting om informatie te verstrekken aan werkgevers voorziet de wet immers ook de mogelijkheid om producten te verbieden. De verplichting tot verspreiding van informatie over deze producten is echter enkel gericht tot werkgevers. Bovendien zijn geen extra middelen uitgetrokken voor controle door de Technische Inspectie. Beide elementen wijzen op een afweging tussen sociale bescherming enerzijds en administratieve kosten anderzijds.

De fiscale maatregelen voor een schoner verkeer spitsen zich toe op het woon-werkverkeer in de personenbelasting, een premie voor de installatie van lpg-installaties en een verhoging van accijnzen op zwavelhoudende brandstoffen. Wagens die voldoen aan de Euro 4-norm genieten van een verlaging van de belasting op de in verkeerstelling, en de jaarlijkse verkeersbelasting wordt hervormd. Die maatregelen wijzen op een voluntaristisch beleid inzake milieubescherming, maar zijn onvoldoende om de druk van het verkeer op het milieu en de gezondheid op korte termijn sterk te verminderen. Opnieuw lijkt de overheid hiermee een beheerskoers gevolgd te hebben.

Indicatorfiche 2.2.7 duidt aan dat de verspreiding van ict de afgelopen jaren een continue, zij het ongelijke verspreiding kende. Voornamelijk het actieplan e-Europe stuurt het overheidsbeleid. De verhoging van de publieke toegang tot het internet is één van de maatregelen die passen in dit actieplan. De overheidsinspanningen inzake publieke toegang tot het internet zijn aanzienlijk, maar sturen niet actief de vorm en inhoud van software zodat die de digitale kloof helpt dichten.

De reglementering van de verspreiding van genetisch gemodificeerde organismen, kan ten slotte ook worden gesitueerd in de beheersvisie. Er is immers vooraf een akkoord nodig van een adviesorgaan iedere keer een ondernemer wil beginnen met het testen en commercialiseren van genetisch gemodificeerde organismen. Het hoort niet thuis in een tranformatievisie omdat het adviesorgaan enkel is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen en niet van de maatschappelijke actoren.

4.3.4.2 Gevalsstudie binnen de beleidsvisie "omvormen"

België loopt met haar wet op het verbod op tabaksreclame voor op Europese wetgeving in deze materie. Het totale verbod op tabaksreclame wijst erop dat de federale overheid het niet duldt dat een afweging zou worden gemaakt tussen volksgezondheid enerzijds en lokale sociale en economische belangen anderzijds.

1De nieuwe aanpak op het gebied van technische harmonisatie concentreert de technische harmonisatie van de wetgeving in de eu op de goedkeuring van essentiële beschermingseisen van eu-richtlijnen. Producten moeten daarmee overeenstemmen om een hoog veiligheidsniveau te garanderen en om vrij in de eu en de eer te kunnen circuleren. Elke nieuwe aanpak-richtlijn heeft betrekking op een grote familie van producten (machines, producten uit de bouw, speelgoed, verpakking enz.) of op "horizontale risico's" (bv. elektromagnetische compatibiliteit). De nieuwe aanpak in de technische harmonisatie erkent het belang van standaardnormen als garantie voor de kwaliteit van de essentiële veiligheidseisen die in de richtlijnen zijn vastgesteld. Deze normen zijn niet verplicht (tenzij het om essentiële eisen gaat) en blijven dus vrijwillig, maar producten die volgens deze normen worden gemaakt, worden geacht conform de essentiële eisen van de richtlijnen te zijn. Zie http://europa.eu.int/business/nl/topics/standards/index.html.

2oecd (1997). Environmental taxes and green tax reform, oecd Publications, Parijs.

3Albrecht, J. (1998). Environmental Consumer Subsidies and Potential Reductions of co2 Emissions. Working Paper 98/59, 10/1998. Universiteit Gent - ceem.

4iea (1999). Energy Policies of iea Countries - 1999 Review, iea, Parijs.

5Porter G. (1998). Fisheries subsidies, overfishing and trade, Sustainable Development Networking Programme, Washington d.c.

6Courcelle C. & Gusbin D. (2001) Energievooruitzichten 2000-2020 - Verkennende scenario's voor België, Planning Paper 88 fpb, Brussel.

7Voor een bespreking van de andere hypothesen die werden aangehouden verwijzen we naar het bovengenoemde rapport.

8"toe" staat voor "ton olie equivalent". Dat is een eenheid om een hoeveelheid energie uit te drukken. 1 toe wordt gedefinieerd als 10 gigacalorieën of 41 868 miljoen joule. De naam verwijst naar het feit dat dit ongeveer de hoeveelheid energie is in één ton aardolie.

9In bef van 1990.

10Voor een definitie van solidaire beleggingen, zie 1.3.2.

11http://minsoc.fgov.be/socialeconomy/nl/ethisch_financiele_producten.htm (21/7/2002).

12kbc (2001): Duurzaam beleggen: meer dan een hype, Economische Financiële Berichten, jaargang 56, nr. 3.

13Een recent voorbeeld is te vinden in de luchtvaart waar de minimaal toegestane afstand tussen twee vliegtuigen in de lucht werd verminderd.

14Voor een analyse van de theoretische grondslagen en praktische toepassingen van verhandelbare rechten, zie Bernheim, T. (2001) Internationale samenwerking en instrumenten voor de besluitvorming in het klimaatbeleid. Planning Paper 89, fpb Brussel.

15Een verdeling op basis van historische gegevens staat in de literatuur bekend als grandfathering.

16O'Brien, R. (2002): Greenhouse gases and tradable emission permits,
http://www.web.net/~robrien/papers/ghgperms.html.

17Capros P. & Mantzos L. (2000). The European Energy Outlook to 2010 and 2030. International Journal for Global Energy Issues, Vol 14, Nrs. 1-4, 2000. Andere modellen geven uiteenlopende waarden voor deze evenwichtsprijs.

18Bossier F. e.a. (2001) Evaluatie van de impact van fiscale en niet-fiscale maatregelen op de
co2 -uitstoot, Working Paper 09-01 van fpb. Het effect zal ook hier verschillen naar het gebruikte model en de mate waarin de maatregel Europees wordt gecoördineerd.

19Bossier, F. e.a. (2001) Evaluatie van de impact van fiscale en niet-fiscale maatregelen op de
co2 -uitstoot, Working Paper 09-01. fpb.

20Merk op dat deze maatregel bedoeld is om op macro-economisch niveau de gezinnen te compenseren voor het verlies aan inkomen ten gevolge van de invoering van de heffing. Andere manieren van compensatie zijn ook mogelijk, zoals een verhoging van de sociale overdrachten.

21De overheid zal bijvoorbeeld de voorkeur geven aan verhandelbare emissierechten boven heffingen. De eerste geven immers zekerheid over het milieuresultaat, terwijl de tweede zekerheid geven over de (marginale) kosten van de milieumaatregel.

22European Commission dgxi (1998). Workshop on Integrated Product Policy: final report
http://europa.eu.int/comm/environment/ipp/ippfinalreport.pdf.

23"It calls for a change in strategy, bold innovation and a shift to new technologies based on modern science, including life sciences and material sciences." Institut de la durée (2000). The shift from manufacturing to services in Europe, 1998 / 2010. Genève: The Product-Life Institute.

24Zie voetnoot 1 op blz. 168.

25De eerste budgetperiode loopt van 2008 tot 2012. Om te voldoen aan haar emissiedoelstellingen binnen het Kyotoprotocol, moet België jaarlijks gemiddeld over deze vijf jaar 7,5% minder broeikasgassen uitstoten dan het geval was in 1990.

26Capros P. & Mantzos L. (2000). The Economic Effects of eu-wide Industry Level Emissions Trading to Reduce Greenhouse Gases: Results from the primes Energy Systems Model. Workshop Paper, Climate Negotiations and Emissions Trading: Economic Insights from European Models, Brussel 29 & 30/8/2000.

27Dat gebeurt naar het voorbeeld van de zogenaamde Groenregeling in Nederland,
www.minlnv.nl/thema/algemeen/fiscaal/korttaf.htm. (29/7/2002).

28Een recent voorbeeld is het nieuwe investeringsplan van de nmbs.

29Compilatie van studies in: Bitton, Neuman & Glantz (2002). Tobacco Industry Attempts to Subvert European Union Tobacco Advertising Legislation. Center for Tobacco Research and Education. University of California, San Francisco.

30De gevalsstudie inzake inventarissen van broeikasgassen wordt hier buiten beschouwing gelaten omdat het in geen enkel van de beleidsvisies thuishoort.

  PreviousNext
  PreviousNext

Bureau fédéral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be