Printable version (PDF) |
4.1 Een pluralistische benadering van duurzame ontwikkeling
4.1.1 Onzekerheid, risicopercepties en handelingsperspectieven
De maatschappij is een complex systeem waarvan het gedrag moeilijk te voorspellen is. Dat geeft aanleiding tot onzekerheid over de staat waarin het zich bevindt en waarheen het zal evolueren. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in Nederland1 onderscheidt statistische van principiële onzekerheid. Zij verschillen van elkaar in de oorzaak van de onzekerheid:
- Statistische onzekerheid komt voort uit een gebrekkige kennis over het menselijk handelen en de effecten daarvan op de werking van (delen van) het maatschappelijke systeem: het effect van een handeling kan niet exact gemeten worden, enkel een statistisch gemiddelde schatting. Er bestaat onduidelijkheid over de oorzaak-gevolgrelatie. Menselijk handelen kan negatieve externaliteiten doen ontstaan waarvan het effect onzeker is. De onzekerheid die bestaat over de hoeveelheid vis die kan gevangen worden zonder het voortbestaan van de visbestanden in gevaar te brengen is hier een voorbeeld van.
- Principiële onzekerheid volgt uit verschillende inzichten over de relatie tussen menselijk handelen en de effecten ervan op het maatschappelijk systeem en op zijn componenten. Sommige terugkoppelingseffecten binnen het systeem zijn zo slecht gekend, dat zelfs hun bestaan onderwerp vormt van debat. De onzekerheid vloeit voort uit twijfel over het bestaan van negatieve externaliteiten veroorzaakt door menselijk handelen. Er is onwetendheid over de oorzaak-gevolgrelatie. Daardoor is een kwantitatieve berekening van de onzekerheid niet mogelijk, enkel een normatieve inschatting. De discussies over het bestaan van een menselijke invloed op het klimaatsysteem illustreert dit.
Beide factoren leiden tot onzekerheid over de oorzaak-gevolgrelaties tussen menselijk handelen enerzijds en de ontwikkeling van het maatschappelijke systeem en haar deelcomponenten anderzijds. De onduidelijkheid en onwetendheid over de hoogte of zelfs het bestaan van negatieve externaliteiten leidt tot risico's2 dat menselijk handelen (of een gebrek eraan) niet duurzaam is. Het verhogen van de kennis over deze externaliteiten kan een deel van dat risico wegnemen, maar nooit geheel wegwerken. Het lijkt dan ook verstandig bij toekomstverkenning inzake duurzame ontwikkeling met deze risico's rekening te houden.
Wanneer risico's niet exact meetbaar zijn bevat hun inschatting een subjectief gegeven. Volgens de wrr is: "het bestaan van deze subjectieve risico's er de oorzaak van dat verschillende visies over duurzame ontwikkeling naast elkaar kunnen bestaan". De verschillen in visie komen voort uit verschillen in percepties van deze risico's. Percepties zijn in dit geval "consistente omschrijvingen van hoe de wereld functioneert en hoe beleidmakers hierop zouden moeten reageren"3. Ze vormen in dit rapport de sleutel voor het formuleren van drie handelingsperspectieven. Het volgt daarmee een soortgelijke benadering als het eerste Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling4.
Deze pluralistische benadering van duurzame ontwikkeling houdt dus rekening met een wereld waarin onzekerheden, risico's en een verscheidenheid aan risicopercepties bestaan. Die geven ten slotte aanleiding tot verschillende handelingsperspectieven inzake duurzame ontwikkeling. In dit rapport worden er drie uitgewerkt en toegepast op de tien problematieken. De handelingsperspectieven bestaan telkens uit een wereldvisie en een bijhorende beleidsvisie: iedere wereldvisie beschrijft een andere risicoperceptie ten aanzien van een aantasting van de economische, menselijke en milieukapitaalvoorraden5. De beleidsvisies vatten samen hoe zij die deze risicopercepties voorstaan wensen dat de federale overheid beleidsmatig zou reageren op deze risico's.
Ieder handelingsperspectief is relevant en stemt overeen met een andere politieke visie op de essentiële waarden en beginselen van duurzame ontwikkeling. Deze pluralistische benadering is conform de aanpak die het rapport voorstaat. Zij wil immers bijdragen aan een democratisch debat over de eisen die gesteld moeten worden aan de maatschappelijke ontwikkelingen op lange termijn. Zoals dat ook in werkelijkheid het geval is, tonen de handelingsperspectieven het contrast tussen de politieke visies van verschillende categorieën actoren. Zij leggen daarbij specifiek de nadruk op het verschil in risicopercepties van het niet-duurzaam beheren van de economische, menselijke en milieukapitaalvoorraden.
4.1.2 Bouwstenen voor de wereldvisies
Om de verschillende wereldvisies te structureren en uit te schrijven is een conceptueel kader nodig. Dit rapport inspireert zich hiervoor op het werk van het icis, Universiteit Maastricht6. Dat maakt gebruik van een integrale systeembenadering als conceptueel kader voor toekomstverkenningen inzake duurzame ontwikkeling. Dit kader laat toe duurzame ontwikkeling te associëren met het strategisch beheer van de drie kapitaalvoorraden voorgesteld in deel 1.
4.1.2.1 Het driehoeksmodel
Deel 1 stelde de integrale systeembenadering voor als een driehoeksmodel (zie figuur 1.2). Dat deelt het maatschappelijke systeem op in economische, menselijke en milieukapitaalvoorraden7. Nog volgens dat schema kenmerken vier eigenschappen iedere kapitaalvoorraad: de hoeveelheid kapitaal die aanwezig is (bv. aantal hectaren bos, aantal kilometer spoorwegen), de kwaliteit ervan (bv. biodiversiteit in het bos, dienstverlening van het spoor), de functies die het vervult (bv. recreatie, biotoop, houtproductie; vervoer van personen en goederen) en ten slotte de geografische spreiding van het kapitaal (bv. nabijheid van bos of een station).
Voorraden vergen onderhoud of "vervangingsinvesteringen" om hun gewenste hoeveelheid, kwaliteit, functies en spreiding te vrijwaren. Gebeurt dat in onvoldoende mate, dan is er sprake van onderinvestering of niet-duurzaam beheer van de voorraad en ontstaat er gevaar voor uitputting. De bestaande hoeveelheid, kwaliteit, functies en spreiding van de drie kapitaalvoorraden die samen de maatschappelijke kapitaalvoorraad uitmaken, en de kritische waarden voor hun duurzaam voortbestaan zijn onzeker. Daardoor is de keuze voor investeren in de ene of de andere voorraad subjectief.
De drie wereldvisies laten op verschillende manieren zien hoe de federale overheid de hoeveelheid, kwaliteit, functies en spreiding van de kapitaalvoorraden kan beheren. Ze komen voort uit de verschillen in risicopercepties voor het niet-duurzaam beheren van ieder van de kapitaalvoorraden afzonderlijk en de drie voorraden gezamenlijk.
4.1.2.2 Substitutie tussen kapitaalvoorraden
In de drie wereldvisies worden de risicopercepties ook vertaald naar verschillende interpretaties van de mogelijkheid tot substitutie (zie figuur 1.2) tussen de economische, menselijke en milieukapitaalvoorraden. Op grond van de risicopercepties zal ieder een eigen visie ontwikkelen op de wenselijkheid om tot zulke substituties over te gaan. Het icis8 identificeert drie wederzijdse substitutieverbanden tussen de drie kapitaalvoorraden. Substitutie kan plaatsvinden zowel tussen de verschillende eigenschappen binnen een zelfde kapitaalvoorraad (kwantiteit, kwaliteit, functies en spreiding) als tussen de eigenschappen van de kapitaalvoorraden onderling.
- Substitutie tussen economisch en milieukapitaal: de economische kapitaalvoorraad kan groeien ten koste van de milieukapitaalvoorraad (milieu als grondstof en afvalreservoir). Een deel van de economische kapitaalvoorraad kan echter ook dienen om de milieukapitaalvoorraad te beheren of te doen groeien (milieubescherming).
- Substitutie tussen economisch en menselijk kapitaal: verhoging van de productiviteit van economisch kapitaal (delokalisatie) kan gepaard gaan met een verlaging van het menselijke kapitaal (meer werkloosheid in eigen land), maar een deel van het economische kapitaal kan ook worden ingezet voor het op peil houden van het menselijke kapitaal (gezondheidszorg, veiligheid enz.)
- Substitutie tussen menselijk en milieukapitaal: verhoging van het menselijke kapitaal (meer welzijn door beter wooncomfort) kan druk zetten op het milieukapitaal (meer ruimtebeslag). De bescherming van milieukapitaal (moratorium op visvangst) kan ook het menselijke kapitaal aantasten (werkloze vissers).
De drie in dit rapport ontwikkelde wereldvisies kunnen niet alle vormen van substitutie tussen kapitaalvoorraden weergeven. Daarvoor zouden er veel meer nodig zijn. Zij concentreren zich op de substitutiemogelijkheden tussen economisch kapitaal enerzijds en menselijk en milieukapitaal anderzijds.
4.1.2.3 Het beheer van de kapitaalvoorraden
In de integrale systeembenadering vormt het zorgvuldig beheer van de drie kapitaalvoorraden van het maatschappelijke systeem de essentie van duurzame ontwikkeling. Dat beheer gebeurt volgens de vijf beginselen van duurzame ontwikkeling en de criteria van economische efficiëntie, sociale rechtvaardigheid en ecologische veerkracht uit deel 1. Iedere wereldvisie neemt de vijf beginselen en drie criteria op zijn eigen, specifieke manier in overweging.
Zoals is afgebeeld in figuur 1.2 (zie deel 1), veranderen kapitaalvoorraden ook door onderlinge interacties en autonome ontwikkelingen. Een specifiek beleid kan slechts een deel van de oorzaken van veranderingen beheren. Vandaar dat het meestal niet gaat om sturen maar om bijsturen van de kapitaalvoorraden.
4.1.3 Omschrijving van de drie wereldvisies
Wat voorafging, verduidelijkte dat de wereldvisies gestructureerd zijn volgens een indeling van het maatschappelijke systeem in drie kapitaalvoorraden. Inhoudelijk verschillen ze van elkaar in de manier waarop de kapitaalvoorraden worden beheerd (hoe in te grijpen in hun hoeveelheid, kwaliteit, functies en verspreiding) en in de substitutiemogelijkheden tussen kapitaalvoorraden. Dat leidt tot het op verschillende manieren omgaan met de vijf beginselen van duurzame ontwikkeling uit deel 1. Die structuurelementen vormen de bouwstenen voor het definiëren en uitschrijven van de wereldvisies.
Wat volgt, zet de kerngedachten uiteen die de drie wereldvisies van elkaar onderscheiden. Hoofdstuk 4.2 werkt iedere wereldvisie verder uit en illustreert ze met de tien problematieken van duurzame ontwikkeling uit deel 1. Hoofdstuk 4.3 zet voor ieder van de tien problematieken deze wereldvisies om tot algemene en concrete voorstellen van beleidsvisies voor de federale overheid. De wereldvisies en beleidsvisies vormen samen drie alternatieve handelingsperspectieven. Zij vormen referentiepunten in een open debat dat moet gevoerd worden over de richting die de politiek wil geven aan de uitbouw van een samenleving gericht op duurzame ontwikkeling.
Figuur 4.1 vat de basishypothesen samen waarin de drie wereldvisies van elkaar verschillen. Het betreft de risico's van aantasten van de economische, sociale en milieukapitaalvoorraden en de substitutiemogelijkheden tussen de kapitaalvoorraden onderling.
Op basis van figuur 4.1 en met behulp van de bouwstenen kan een korte omschrijving van de drie wereldvisies opgemaakt worden.
1. "Benutten": het vrijwaren van de economische kapitaalvoorraad staat centraal. Op korte termijn worden risico's van aantastingen van de voorraden menselijk en milieukapitaal lager geschat dan aantastingen van de voorraad economisch kapitaal. Anders gezegd, de negatieve sociale en milieuexternaliteiten van handelen worden lager geschat dan de negatieve externaliteiten die milieu- en sociale beschermingsmaatregelen kunnen hebben op de economische kapitaalvoorraad. Binnen de economische kapitaalvoorraad moeten daarom zowel de hoeveelheid kapitaal als de functies die ze moet vervullen gevrijwaard blijven. Substitutie van menselijk en milieukapitaal door economisch kapitaal mag, zo lang de opbrengsten uit hun gebruik worden geherinvesteerd en niet geconsumeerd9. In deze visie is sterke economische groei noodzakelijk om op lange termijn voldoende economisch kapitaal voorhanden te hebben. Een deel daarvan zal nodig zijn voor investeringen in het beheer van de menselijke en milieukapitaalvoorraden.2. "Beheren": op korte termijn worden niet alleen risico's van aantasten van de economische kapitaalvoorraad hoog geschat, ook de risico's van aantasten van de menselijke en de milieukapitaalvoorraden zijn substantieel. Zij die deze risicoperceptie voorstaan, willen dat de overheid ingrijpt in de economische kapitaalvoorraad om zowel kwalitatief als kwantitatief voldoende voorraad menselijk en milieukapitaal te vrijwaren. De overheid moet haar ingrijpen echter beperken tot de klassieke benadering van het beheer van de economische kapitaalvoorraad in het bijzijn van externaliteiten. Een verhoging van de kwaliteit van het economische kapitaal compenseert een verlies aan hoeveelheid ervan. De functies die het economische kapitaal moet vervullen, blijven ongewijzigd. De substitutiemogelijkheden tussen kapitaalvoorraden onderling zijn beperkter dan in het scenario "benutten".3. "Omvormen": de risico's van aantasten van de menselijke en milieukapitaalvoorraden worden in deze wereldvisie heel hoog geschat. De negatieve sociale en milieuexternaliteiten van het menselijke handelen zijn omvangrijk. Het risico van ingrijpen in de economische kapitaalvoorraad worden daarentegen veeleer laag geschat. Voorstanders van deze visie willen dat de overheid op korte termijn ernstig ingrijpt in de economische kapitaalvoorraad om de menselijke en milieukapitaalvoorraden te beschermen. Ingrepen in het economische kapitaal hebben betrekking op de vermindering van de hoeveelheid, de verbetering van de kwaliteit en op de verandering van de functies die het economische kapitaal moet voortbrengen. Ook een rechtvaardige mondiale geografische spreiding van de voorraad economisch, menselijk en milieukapitaal staat in deze wereldvisie centraal.4.1.4 Vertaling van de wereldvisies naar beleidsvisies
Figuur 4.2 vat de redenering samen die werd opgebouwd in wat voorafging. Het uitgangspunt was dat onduidelijkheid en onwetendheid over de werking van het maatschappelijke systeem aanleiding geeft tot onzekerheden over de toekomst. Het gevolg daarvan is het bestaan van risico's. De inschatting van die risico's is voor een deel subjectief, ze geven dus aanleiding tot uiteenlopende risicopercepties. Die vormen de basis voor verschillende handelingsperspectieven.
Zoals al werd toegelicht, zijn de handelingsperspectieven op te delen in wereldvisies en beleidsvisies. De wereldvisies tonen hoe tegen risico's wordt aangekeken. De beleidsvisies vertalen de wereldvisies in concrete maatregelen om het maatschappelijke systeem bij te sturen in de richting van een duurzame ontwikkeling. Dat wordt in dit rapport geïllustreerd met de tien gekozen problematieken. Zo ontstaan drie verschillende ontwikkelingspaden voor de problematieken.
De figuur toont ook dat een reeks exogene factoren of determinanten de situatie van de problematieken beïnvloeden. De maatregelen in de beleidsvisies kunnen daarom hetzij rechtstreeks inwerken op de staat van de problematieken, hetzij onrechtstreeks via de beïnvloeding van de determinanten. De gebrekkige kennis over het verband tussen de determinanten, de staat van de problematieken en de effecten van maatregelen, draagt verder bij tot de onzekerheid over de toekomst.
4.1.5 Determinanten als aanknopingspunten voor het beleid
Welke van de drie beleidsvisies ook de voorkeur geniet om maatregelen te formuleren heeft de overheid informatie nodig over de situatie van de problematieken en over hun belangrijkste determinanten (figuur 4.2). Voor het eerste kan worden verwezen naar deel 1 en deel 2 van dit rapport. Voor het tweede geeft het volgende onderdeel het resultaat van een analyse van de voornaamste determinanten van de tien problematieken. Ze zijn ingedeeld in economische, technologische, geografische, psychosociale en sociale determinanten. De instititutionele determinanten vormen de laatste categorie. Zij sturen de andere determinanten in de gewenste richting10. De determinanten vormen samen met de eigenlijke problematieken de aanknopingspunten voor het beleid.
4.1.5.1 Economische determinanten
Het niveau van economische groei is een belangrijke determinant voor de evolutie van alle problematieken. Daarnaast kunnen ook specifieke kosten en opbrengsten van belang zijn voor welbepaalde problematieken.
Voor ondernemingen vergemakkelijkt een klimaat van sterke economische groei de toegang tot kapitaal, het nemen van risico's en de ontwikkeling en commercialisering van nieuwe producten. Ook zullen spaarders hun geld meer beleggen in aandelen. Dat kan het ethische beleggen stimuleren. Bij hoogconjunctuur zullen spaarders immers sneller geneigd zijn hun portefeuille uit te breiden met ethische beleggingen. Bij laagconjunctuur zullen zij daarentegen kiezen voor meer traditionele roerende en onroerende kapitaalvormen, zonder oog voor de sociale of milieu-impact ervan. Ook voor de vraag naar energie en het vervoer van personen bestaat er totnogtoe een positieve inkomenselasticiteit11: bij economische groei stijgt het nationale inkomen en daarmee ook de energieconsumptie en de vraag naar transport. Voor energie vermindert die elasticiteit wel een beetje dankzij efficiëntiewinsten.
Interestvoeten maken een groot deel uit van de kostprijs van investeringen. Als nieuwe productiestrategieën gepaard gaan met nieuwe investeringen, zullen hoge interestvoeten remmend werken. Ook de prijs van grondstoffen, de loonkosten en van de kosten van vervuiling zijn belangrijke determinanten voor ondernemingen. Het succes van ethische beleggingen zal afhangen van hun relatieve opbrengst op korte, middellange en lange termijn in vergelijking met klassieke fondsen. Het succes en de verspreiding van informatie- en communicatietechnologieën (ict) zullen ook afhangen van de prijs van internettoegang, computermateriaal en software. De vraag naar energie zal ook prijsgebonden zijn. Die hangt op haar beurt af van de hoeveelheid en de stabiliteit van de aanvoer en de economische groeivooruitzichten. De vraag naar de verscheidene transportmodi is een functie van hun relatieve (vb. bus versus auto) en absolute prijs. Ten slotte zal de financiële verantwoordelijkheid van de werkgever in geval van ziekte of arbeidsongeschiktheid van werknemers mee bepalen hoeveel er wordt geïnvesteerd in veiligheid en gezondheid op de werkplaats.
4.1.5.2 Technologische en wetenschappelijke determinanten
Technologische en wetenschappelijke kennis en wie de kosten daarvan draagt, bepalen het beleid voor een aantal problematieken. Het gaat hier om: de gezondheid op het werk, de gevolgen van tabaksgebruik, de energieproductie en -consumptie, het gebruik van ggp's, de ontwikkeling van alternatieve productiestrategieën, de verspreiding van ict en het onderzoek naar nieuwe toepassingen ervan voor specifieke doelgroepen.
Kennis over de negatieve effecten van blootstelling aan producten heeft een invloed op de normen voor veiligheid en gezondheid op de werkplaats. De medische vooruitgang zal de risico's van tabaksgebruik verduidelijken, maar gedeeltelijk ook de schade van roken en van blootstelling aan risicoproducten op het werk beperken. De ontwikkeling van ict verhoogt ook de toegang tot informatie, zodat werknemers zich beter kunnen wapenen tegen gezondheidsrisico's op het werk. Nieuwe boortechnieken verhogen de beschikbare voorraden fossiele energiedragers, maar onderzoek naar hernieuwbare energiebronnen verhoogt ook de concurrentiepositie van milieuvriendelijkere alternatieven. Technologische en wetenschappelijke vooruitgang kunnen het niveau van onzekerheid over de potentiële risico's en baten van ggp's verminderen. Nieuwe producten, productie- en managementtechnieken vergroten ten slotte de mogelijkheden tot de ontwikkeling van meer duurzame productiestrategieën.
4.1.5.3 Geografische determinanten
Mondialisering, politieke stabiliteit, geografische spreiding van de kapitaalvoorraden en ruimtelijke ordening, beïnvloeden rechtstreeks de evolutie van verscheidene problematieken.
Door mondialisering ontstaat bij de verwerkende nijverheid in geïndustrialiseerde landen de neiging zich te concentreren op het ontwerpen van producten en het voeren van onderzoek en ontwikkeling. De eigenlijke productie delokaliseert naar landen met een potentieel aan goedkopere arbeidskrachten. Delokalisatie naar landen met minder strenge wetgeving zet ook de normen voor gezondheid en veiligheid op de werkplaats onder druk. Het tabaksgebruik vindt via de mondialisering ook uitbreiding. De ict laten dan weer toe dat de overheid en derden gemakkelijker toegang hebben tot informatie. Dat stelt hen in staat een betere controle uit te oefenen op de activiteiten van ondernemingen in alle uithoeken van de wereld.
De stabiele aanvoer van energie is een sleutelfactor in het energiebeleid. Hij staat onder meer bloot aan invloeden van de mondiale en regionale politieke stabiliteit en de grootte en geografische spreiding van reserves aan fossiele brandstoffen. De vraag naar transport van personen hangt ook af van de woonplaats, werkplaats en plaats van vrijetijdsbesteding. Een overheid kan deze determinanten onder meer bijsturen via ruimtelijke ordening en de ontplooing van telewerk.
4.1.5.4 Psychosociale determinanten
De gevoeligheid van bedrijfsleiders, werknemers, consumenten en spaarders voor de sociale en milieugevolgen van productie en consumptie speelt een rol in bepaalde problematieken.
Ondernemingen zullen zich laten leiden door de gevoeligheid van hun klanten voor het milieu en sociale bescherming. De kennis van werknemers over gezondheidsrisico's op het werk en hun houding ertegenover, zal bepalen hoe zij hiermee wensen om te gaan. De houding van consumenten tegenover ggp's zal ook hun succes en het overheidsoptreden bepalen. Het gedrag van consumenten zal ten slotte een rol spelen in de ontwikkeling van de sociale economie, het tabaksgebruik en het gebruik van alternatieve transportmodi.
Dat geldt ook voor ethische financiering. Aandeelhouders maken steeds vaker gebruik van hun vetorecht op de algemene vergaderingen om ondernemingen te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheden. Ook bij fondsbeheerders en financiële analisten bestaat er een stijgende belangstelling voor ethische beleggingen. 77% van de beleggers verkiest sociaal verantwoorde beleggingsfondsen boven andere, voor gelijke of hogere langetermijnrendementen en ondanks hun mogelijk lagere opbrengst op korte termijn12. 30% denkt dat de beheersing van sociale en milieurisico's de marktwaarde van een bedrijf op korte termijn positief beïnvloedt. 86% denkt dat dit gebeurt op lange termijn.
4.1.5.5 Sociale determinanten
Sociale determinanten zijn bijvoorbeeld: de toegang tot en de kwaliteit van het onderwijs, de opbouw van sociale zekerheid, de evolutie in het aantal gezinnen en de situatie op de arbeidsmarkt. Ze kunnen bepalend zijn voor sommige problematieken.
Voor een heroriëntering van de productiestrategieën is de beschikbaarheid van voldoende geschoold personeel een belangrijke determinant. Toegang tot opleidingen voor het gebruik van nieuwe ict in het onderwijs en op de werkplaats vormen daarin een belangrijk element. De kwaliteit van de sociale zekerheid zal richtinggevend zijn voor het effect van tabaksgebruik en gezondheid op het werk. Naarmate mensen armer zijn, zullen zij ook meer gezondheidsrisico's aanvaarden in ruil voor werk.
De evolutie van het aantal huishoudens zal het energiegebruik en de vraag naar transport beïnvloeden. De laatste jaren is er een verhoging van het aantal huishoudens in België, ondanks een bijna stabiel bevolkingsaantal. Daardoor zal de vraag naar energie en transport geneigd zijn te verhogen. Andere sociale determinanten zijn de werkgelegenheidsgraad en de werkloosheidsgraad. De algemene lage werkgelegenheidsgraad is een belangrijke determinant voor de ontwikkeling van de sociale economie.
4.1.5.6 Institutionele determinanten
De evolutie van alle problematieken en hun determinanten hangt ten slotte ook nauw samen met het wettelijke en institutionele kader waarin zij zich ontwikkelen (zie deel 1.1.3). Het kan meerdere bevoegdheidsniveaus omvatten.
De visvangst hangt sterk af van het gemeenschappelijke Europese visserijbeleid. Een Europees Witboek over de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen is in de maak. Nieuwe wetgeving in de meeste Europese landen, waaronder België, verplicht pensioenfondsen hun beleggingsstrategie openbaar te maken. Beide ontwikkelingen zullen een invloed hebben op de evolutie van ethische financiering. De gezondheid op het werk en het tabaksgebruik zijn dan weer rechtstreeks beïnvloedbaar door voorschriften van de overheid over product- en productienormen. Gezondheid op het werk is ook nog beïnvloed door de wet op de bescherming van werknemers en de syndicale rechten. De marktreglementering is ten slotte richtinggevend voor de energieproductie en -consumptie.
1wrr (1994). Duurzame Risico's: een Blijvend Gegeven. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 44. Standaard Uitgeverij: Den Haag.
2Risico wordt in dit rapport gezien als een gevolg van onzekerheid. Het hanteert daarmee de alledaagse betekenis van de term "risico" om eender welke situatie aan te duiden die tot nefaste gevolgen kan leiden. Het gaat daarmee voorbij aan de meer wetenschappelijke betekenis als (kwantificeerbare) waarschijnlijkheid dat een bepaald ongewenst effect zich zou voordoen.
3Van Asselt, Rotmans, Elsen & Hilderink (1995), Onzekerheid in geïntegreerde assessment modellen: een op culturele perspectieve gebaseerde methode. rivm.
4tfsd (1999). Op weg naar duurzame ontwikkeling? Federaal rapport duurzame ontwikkeling. Brussel: Federaal Planbureau.
5Voor een definitie van deze begrippen, zie 1.2 of 4.1.2.1.
6Zie o.m. (a) Van Notten, Rotmans & Van Asselt (summitted to Futures 21/12/2001). An updated scenario typology: an attempt at synthesis. (b) Rotmans, Kemp & Van Asselt (2001). Transition management in public policy. The Journal of Futures Studies, strategic Thinking and Policy. Vol. 3 nr. 1 2/2001, Cambord Publishing. (c) Van Asselt & Rotmans J. (2002). Uncertainty in Integrated Assessment Modelling: from Positivism to Pluralism. Climate Change 00: 1-31 - rivm & icis (2001), Uncertainty and rivm's Environmental Outlook: Documenting a learning process, rivm, Nederland. (d) Van Asselt (2000), Perspectives on Uncertainty and Risk: the prima approach to decision-support, Kluwer Academic Publishing, The Netherlands; icis (1999). Integrated Assessment: a bird's-eye view. Universiteit Maastricht. (e) Greeuw, Van Asselt, Grosskurth, Storms, Rijkens-Klomp, Rothman & Rotmans (2000). Cloudy Crystal balls: An assessment of recent European and global scenario studies and models. Exterps' corner report Prospects and scenarios nr. 4, eea, Kopenhagen.
7Ter herinnering: de term "kapitaalvoorraad" mag hier niet worden gereduceerd tot de louter economische gebruikswaarde van het object. Het omvat ook de niet-gebruikswaarde of intrinsieke bestaanswaarde ervan.
8Rotmans e.a. (2001). Duurzame Ontwikkeling: van concept naar uitvoering. icis. Universiteit Maastricht.
9Bij toepassing van de zogenaamde Hartwick's rule. Die stelt dat de opbrengsten uit de exploitatie van niet-hernieuwbare milieukapitaalvoorraden moeten worden geherinvesteerd in fysisch of menselijk kapitaal om het niveau van consumptie constant te houden.
10 In het psr-kader uit deel 2 vormen zij de antwoorden van het beleid op de evolutie in de problematieken.
11De inkomenselasticiteit geeft het effect weer van een (kleine) verandering van het inkomen op de vraag naar een goed.
12csr Europe (2001). The European Survey on socially responsible investment and the financial community. csr Europe & Euronext.
Bureau fédéral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |