PreviousNext  
PreviousNext  
Printable version (PDF) 

3.2 Beleidsdoelstellingen voor tien problematieken

Hoofdstuk 3.2 evalueert de beleidsdoelstellingen voor de tien problematieken uit hoofdstuk 1.3. Om daarin inzicht te krijgen, werden basisdocumenten voor het beleid inzake duurzame ontwikkeling en andere beleidsdocumenten onderzocht, zowel voor het federale België als voor de eu en het mondiale niveau. 3.2.1 geeft een overzicht van deze documenten en van de gebruikte methode. Op basis van de onderzochte documenten beschrijft 3.2.2 de beleidsdoelstellingen. In 3.2.3 volgt een evaluatie van deze doelstellingen. Daartoe werd nagegaan of er samenhang tussen de doelstellingen bestaat en of er een rangorde vast te stellen is.

3.2.1 Methodologie

De evaluatie van de beleidsdoelstellingen steunt op een zorgvuldige lezing en analyse van een groot aantal beleidsdocumenten. Nagegaan werd of er samenhang tussen de doelstellingen bestaat en of er een rangorde is.

3.2.1.1 Evaluatie van doelstellingen

Doelstellingen spelen een belangrijke rol in het beleid. Ze geven aan wat de beleidsverantwoordelijken willen bereiken. Ook in de evaluatie van het beleid nemen doelstellingen een voorname plaats in. Immers, beleidsevaluatie betekent onder meer nagaan of de doelstellingen werden gehaald. Zonder duidelijke doelstellingen blijft dat een uiterst moeilijke of zelfs onmogelijke opdracht. De ambitie van dit hoofdstuk reikt echter minder ver. Ze is beperkt tot een evaluatie van de doelstellingen zelf.

Om de beleidsdoelstellingen te evalueren werd nagegaan of er samenhang tussen de doelstellingen bestaat en of er een rangorde vast te stellen is. Het onderzoek werd uitgevoerd op basis van een groot aantal beleidsdocumenten (zie 3.2.1.2). Twee vormen van samenhang of coherentie tussen doelstellingen werden onderzocht. Ten eerste werd de samenhang tussen beleidsniveaus geanalyseerd. Als coherentie betekent dat verschillende beleidsniveaus dezelfde doelstellingen hebben, dan is ze gemakkelijk te beoordelen. Ten tweede werd de samenhang tussen en binnen beleidsterreinen bekeken. Deze vorm van coherentie is moeilijker te beoordelen omdat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de maatregelen die nodig zijn om de doelstellingen te realiseren. Daarbij treden diverse onduidelijkheden op, zowel over de maatregelen zelf als over hun effecten. Enkele concrete voorbeelden tonen wel aan dat het beleid soms tegenstrijdige doelstellingen nastreeft. In de beleidsdocumenten werd ook naar een rangorde of hiërarchie van doelstellingen gezocht.

3.2.1.2 Onderzochte beleidsdocumenten

Zowel basisdocumenten voor het beleid inzake duurzame ontwikkeling als andere beleidsdocumenten werden onderzocht en met elkaar vergeleken en dit voor drie beleidsniveaus: het federale, het Europese en het mondiale. Het basisdocument voor het beleid inzake duurzame ontwikkeling voor het federale België is het in juli 2000 goedgekeurde Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004. Voor de eu is dat de strategie voor duurzame ontwikkeling die de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Europese Raad van Göteborg in juni 2001 aannamen. Op wereldniveau gaat het om documenten van de vn: Agenda 21 van juni 1992, het Programme for the Further Implementation of Agenda 21 van juni 1997 en de jaarlijkse besluiten van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (csd, Commission on Sustainable Development).

Beleidsdoelstellingen werden ook gezocht in andere beleidsdocumenten. De volgende federale documenten werden onderzocht: De brug naar de eenentwintigste eeuw of het regeerakkoord van 7 juli 1999, de regeringsverklaring van 14 juli 1999, de jaarlijkse beleidsverklaringen van de regering bij de opening van de parlementaire zittijd1 en de relevante beleidsnota's voor de begrotingsjaren 1998 tot en met 2002. Voorts de Belgische grondwet, een aantal specifieke actieplannen en ook samenwerkingsakkoorden met de gewesten en gemeenschappen.

Voor de eu viel de keuze in de eerste plaats op de conclusies van de Europese Raden tussen 1 juli 1998 en 31 december 20012. Ook werden voor diezelfde periode relevante documenten onderzocht van de Raad van de eu, met andere woorden van de ministerraden die volgens het onderwerp anders zijn samengesteld (bv. de raad van milieuministers). Ten slotte werden het verdrag van de eu en relevante eu-wetgeving, zoals richtlijnen, bekeken. Voor het mondiale niveau werden relevante verdragen die België ondertekende en besluiten van conferenties van de vn geanalyseerd.

3.2.2 Federale en supranationale beleidsdoelstellingen voor elke problematiek

Op basis van de onderzochte beleidsdocumenten probeert 3.2.2 een duidelijk beeld te schetsen van de federale en supranationale beleidsdoelstellingen voor elke van tien problematieken van duurzame ontwikkeling. Dit beeld is zeker niet volledig. Het gaat noch in op alle doelstellingen, noch op alle bijzonderheden. Bovendien betekent de vermelding van een bepaald document niet noodzakelijk dat dit het eerste of het enige document is waarin een specifieke doelstelling voorkomt.

3.2.2.1 Productiestrategieën van ondernemingen

De onderzochte federale beleidsdocumenten bevatten geen uitdrukkelijke doelstellingen inzake productiestrategieën van ondernemingen. Wel kondigde de regering in het regeerakkoord van 1999 aan dat ze onderzoek naar milieuvriendelijke producten en technieken zou ondersteunen. Zulk onderzoek kan uiteraard relevant zijn voor de manier waarop ondernemingen produceren. Voorts pleiten beleidsmakers in toenemende mate voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (zie ook 3.2.2.2). Dat heeft ook gevolgen voor de productiewijze van ondernemingen. In het algemeen trouwens beïnvloeden talloze beleidsbeslissingen die productiewijzen - bijvoorbeeld via belastingen, arbeid en milieu - en dit op verscheidene beleidsniveaus.

Diverse supranationale beleidsdocumenten verwijzen naar eco-efficiëntie als strategie om de productie duurzamer te maken. Zo stelden de milieuministers van de eu in juni 2001: "Er moet op lange termijn gestreefd worden naar producten die in hoge mate efficiënt zijn wat betreft materiaal en energie en die geen stoffen bevatten noch het gebruik van stoffen vereisen die gedurende de levenscyclus van deze producten tot negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu kunnen leiden."3 De raad Industrie van 29 april 1999 vermeldde eco-efficiëntie in zijn conclusies over de integratie van milieuoverwegingen en duurzame ontwikkeling in het industriebeleid van de eu. Op het mondiale niveau noemen de vn eco-efficiëntie een belangrijk instrument om de productie duurzamer te maken, onder meer in hun Programme for the Further Implementation of Agenda 21 van juni 1997 (§ 28).

3.2.2.2 Ethische financiering van ondernemingen

Ethische financiering van ondernemingen komt in enkele federale beleidsdocumenten aan bod. Volgens het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 moet de Interdepartementale Werkgroep over de Vergroening van de Fiscaliteit bestuderen of en hoe de belastingen kunnen worden ingezet om tot duurzame ontwikkeling bij te dragen, onder meer door ethische beleggingsfondsen te stimuleren (§ 622). De beleidsnota Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu voor het begrotingsjaar 2001 noemt ethische beleggingsfondsen: "een belangrijk instrument met betrekking tot de uitbouw en ondersteuning van de sociale economie en in het kader van de bredere doelstelling van het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap" (blz. 43). Ook de beleidsnota Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie voor 2002 kondigt voorstellen aan om inzake de sociale economie ethisch-financiële producten, zowel beleggingen als kredietverlening, te ondersteunen (blz. 37).

De eu stelde reeds in haar vijfde milieuactieprogramma4: "Financiële instellingen die het risico van bedrijven en installaties op zich nemen, kunnen een sterke en soms zelfs een beslissende invloed uitoefenen op investerings- en beheersbeslissingen die ten behoeve van het milieu kunnen worden ingezet." Op het mondiale niveau stelde de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (csd) van de vn dat regeringen samen met internationale organisaties en met betrokkenheid van de belangrijke maatschappelijke groepen, studies zouden moeten uitvoeren over de rol van de financiële sector inzake duurzame consumptie en productie5.

3.2.2.3 Sociale economie

De sociale economie is een instrument onder meer om de armoede terug te dringen. Op 4 juli 2000 ondertekenden de federale staat, de gewesten en de Duitstalige gemeenschap een Samenwerkingsakkoord betreffende de sociale economie. Het akkoord is gericht op de ondersteuning van sociale-economie-initiatieven, van maatschappelijk verantwoord ondernemen en van buurtdiensten. De betrokken regeringen streven er twee concrete doelstellingen mee na. De eerste doelstelling is de verdubbeling van de tewerkstelling in de sociale economie in de loop van de regeerperiode. De tweede doelstelling is dat de bestaansminimumgerechtigden en de financiële steuntrekkers in dezelfde mate zouden vertegenwoordigd zijn in de tewerkstellingsprogramma's als in de werkloosheid en bijstandstelsels.

Ook in heel wat beleidsdocumenten van de eu is de sociale economie een instrument om werkgelegenheid te scheppen. Wel wordt het begrip "sociale economie" vaak niet uitdrukkelijk vermeld. Dat laatste geldt ook voor het mondiale niveau. Ook documenten van dat niveau sommen dikwijls doelstellingen en maatregelen op die bij de sociale economie aansluiten, maar zonder dat ze zo worden genoemd. In het slotdocument van de Sociale Top +5 uit 2000, stellen de vn bijvoorbeeld voor het tewerkstellingsbeleid te gebruiken om de armoede te verminderen6.

3.2.2.4 Gebruik van informatie- en communicatietechnologieën

In het regeerakkoord van 1999, onder de tussentitel "een doeltreffende en zorgzame overheid", kondigt de regering aan informatie- en communicatietechnologie (ict) te zullen gebruiken. De creatie van "een voor iedereen toegankelijk digitaal loket" is een concrete doelstelling op dit vlak. Het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 vermeldt op talloze plaatsen het belang van informatie en communicatie, maar gaat niet in op ict. Het Belgische Nationaal Actieplan Sociale Insluiting voor de periode 2001-2003 wijst op de nieuwe kloof tussen wie wel en wie geen toegang heeft tot ict (5.6.2.e). Dit plan kondigt ook acties aan om de ict-vaardigheden te bevorderen en vraagt bijzondere aandacht voor de toegang van vrouwen tot de nieuwe technologieën. De federale overheidsdienst Informatie- en Communicatietechnologie stelt in zijn beleidsnota voor het begrotingsjaar 2002 dat de digitale kloof moet worden vermeden (blz. 7-8).

De bestrijding van die kloof is ook een doelstelling van de eu. Zo onderschreven de staatshoofden en regeringsleiders van de eu tijdens de Europese Raad van Santa Maria da Feira (juni 2000) het actieplan e-Europa 2002. Ze riepen voorts op "langetermijnperspectieven op te stellen voor een kenniseconomie die de integratie door informatietechnologie en het dichten van de informaticakloof bevordert" (nr. 22). Op korte termijn moeten volgens de staatshoofden en regeringsleiders de kosten van internettoegang verlagen. Voor het mondiale niveau zijn er ook veel beleidsdocumenten die informatie en informatievoorziening belangrijk noemen.

3.2.2.5 Visvangst en biologische diversiteit in zee

Het regeerakkoord van 1999 bevat geen doelstellingen inzake visvangst en biologische diversiteit in zee. De bescherming van de zee en van de biologische diversiteit van de zee zijn wel doelstellingen van het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 (§ 321-326). Dat houdt onder meer in: de uitstoot van gevaarlijke stoffen verminderen zodat hun concentratie in zee afneemt en de visvangst verenigbaar maken met een duurzaam beheer van de visvoorraden.

Zulke doelstellingen zijn te vinden in de strategie voor duurzame ontwikkeling van de eu. Zo is de vrijwaring van de biologische diversiteit opgenomen in de conclusies van de Europese Raad van Göteborg van 15 en 16 juni 2001. Meer in het bijzonder kwamen de staatshoofden en regeringsleiders in Göteborg overeen "dat de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid in 2002 op basis van een breed politiek debat de algemene visserijdruk moet aanpakken door de visserij-inspanning van de eu aan te passen aan de beschikbare visbestanden, rekening houdend met de sociale gevolgen en met de noodzaak overbevissing te voorkomen" (nr. 31). Bovendien nam de eu-raad Visserij van 18 juni 2001 conclusies aan over het Biodiversiteitsactieplan voor de visserij. De visserijministers stelden onder meer "dat het noodzakelijk is [...] de duurzaamheid van de visserijsector te verbeteren" (nr. 6). Dat ligt in de lijn van Agenda 21 (hoofdstukken 15 en 17), van het Verdrag inzake biologische diversiteit en van heel wat andere internationale beleidsdocumenten.

3.2.2.6 Gebruik van genetisch gewijzigde planten

In het regeerakkoord van 1999 kondigt de regering aan dat ze inzake het gebruik van genetisch "gemanipuleerde" organismen het voorzorgsbeginsel zal toepassen en ze verwijst daarbij uitdrukkelijk naar de eu. Volgens het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 kunnen genetisch "gemodificeerde" organismen bijdragen tot een grotere en betere productie in de landbouw en de veeteelt en tot een bevordering van de volksgezondheid. Er zijn echter ook risico's aan verbonden. De toepassing van het voorzorgsbeginsel is dus zeer belangrijk (§ 349, 361 en 367).

Intussen nam de eu op 12 maart 2001 een richtlijn aan over de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu7. Het doel van deze richtlijn is de harmonisatie van wetgeving tussen eu-lidstaten en: "de bescherming van de volksgezondheid en het milieu" (artikel 1). Op het mondiale niveau ten slotte, bevat Agenda 21 een hoofdstuk over biotechnologie. Die kan: "een belangrijke bijdrage [...] leveren aan de ontwikkeling van, bijvoorbeeld, een betere gezondheidszorg, een betere en veiliger voedselvoorziening door middel van duurzame landbouw, een betere drinkwatervoorziening, efficiëntere industriële processen voor de verwerking van grondstoffen, ondersteuning van duurzame methoden voor bebossing en herbebossing, en het onschadelijk maken van gevaarlijk afval" (nr. 16.1).

In 2000 ondertekende België het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid bij het verdrag inzake biologische diversiteit. Dat verwijst naar het voorzorgsbeginsel en heeft als doel "bij te dragen tot een afdoende beschermingsniveau op het gebied van de veilige overdracht, de veilige behandeling en het veilige gebruik van veranderde levende organismen, voortgekomen uit de moderne biotechnologie, die nadelige gevolgen kunnen hebben [...]" (art. 1).

3.2.2.7 Energieproductie en -consumptie

Het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 bevat diverse doelstellingen voor een duurzaam energiebeleid. Ten eerste stelt het plan dat België in 2010 7,5% minder energie zou moeten verbruiken dan in 1990 (§ 391). Ten tweede moet de regering bijdragen tot de ontwikkeling van schonere of hernieuwbare energie (§ 392-395). En ten derde wil de regering afstappen van kernenergie door kerncentrales te sluiten zodra ze 40 jaar oud zijn (§ 396). De bijkomende doelstellingen, ten slotte, zijn: voorzieningszekerheid inzake energie, recht op een minimale energievoorziening voor iedereen, bescherming van de consument en het milieu, en concurrerende prijzen (§ 397).

De Europese Raad pleit voor het gebruik van nieuwe, milieuvriendelijke technologieën in de energiesector en voor de loskoppeling van de economische groei van het gebruik van hulpbronnen8. Tegen 2010 wil de eu 22% van het elektriciteitsverbruik produceren uit duurzame energiebronnen (idem, nr. 28). Ook wereldwijde beleidsdocumenten bevatten doelstellingen over energie. Zo sprak csd 9 zich onder meer uit voor een groter aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen, voor een verbetering van de energie-efficiëntie en voor een doorgedreven gebruik van vooruitstrevende energietechnologieën9.

3.2.2.8 Mobiliteit en vervoer van personen

Het regeerakkoord van 1999 wijst op de negatieve gevolgen van de voortdurende stijging van het wegvervoer. Met meer auto's op de weg nemen de verkeersopstoppingen, de luchtvervuiling, de geluidshinder, het energieverbruik, de ongevallen en de slijtage van de infrastructuur toe. De regering kondigt aan dat ze deze problemen met een geïntegreerd mobiliteitsbeleid zal aanpakken. Volgens het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 moet België een nationaal mobiliteitsplan met twee grote doelstellingen uitwerken (nr. 445). Ten eerste zou de vervoerssector tegen 2010 zijn co2-uitstoot met 5% moeten verminderen ten opzichte van de uitstoot in 1990 (nr. 446). Daartoe moet de overstap van de auto naar andere vervoermiddelen centraal staan in het beleid (nr. 447-450). Daarnaast moet de verkeersveiligheid de tweede grote doelstelling van het federale vervoerbeleid zijn (nr. 451). De beleidsnota's verkeer en infrastructuur bevatten een doelstelling over de vlotheid van het verkeer (1999 en 2001) en over de beheersing van de groei in het aantal verplaatsingen (2000).

Duurzaam vervoer is ook een prioriteit in de strategie voor duurzame ontwikkeling van de eu. Volgens de staatshoofden en regeringsleiders van de eu moet het beleid aanzetten tot een volledige internalisering van de sociale en milieukosten van het vervoer. De eu pleit er ook voor de groei van het vervoer "in aanzienlijke mate te ontkoppelen" van de bbp-groei10. Op wereldniveau vermeldt Agenda 21 doelstellingen voor het vervoer in het kader van de stadsplanning (nr. 7.52) en van de bescherming van de atmosfeer (hoofdstuk 9, B.2).

3.2.2.9 Gezondheid op het werk

Volgens artikel 23 van de Belgische grondwet heeft iedereen recht op een menswaardig leven. Dat houdt onder meer in: "het recht op [...] bescherming van de gezondheid en [...] van een gezond leefmilieu". Hetzelfde artikel vermeldt ook het recht op arbeid. Het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 bevat enkele doelstellingen inzake gezondheid op het werk. Zo wenst de regering een vermindering van ademhalingsziekten, allergieën, kanker en ongevallen die met de arbeidsomstandigheden verband houden (§ 244-247).

Op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk speelt de eu een belangrijke rol. Er bestaat immers heel wat eu-wetgeving die specifieke doelstellingen en acties hiervoor vastlegt. Ook op wereldniveau is de gezondheid van werknemers een voorname doelstelling, onder meer van de Internationale Arbeidsorganisatie en de Wereldgezondheidsorganisatie. In het algemeen zijn alle beleidsniveaus het erover eens dat meer informatie nodig is en dat de risico's moeten verminderen, maar slechts zelden heeft het beleid tegelijk oog voor milieubescherming en voor gezondheid op het werk.

3.2.2.10 Tabaksconsumptie

In haar beleidsnota over drugs van 19 januari 2001 behandelt de regering zowel illegale als legale drugs. Tabak behoort tot de laatste categorie. De nota stelt dat tabakspreventie noodzakelijk is en wijst erop dat de federale regering bevoegd is voor een aantal maatregelen om het tabaksverbruik te verminderen (4.3.3). De regering kondigt aan dat ze extra middelen zal vrijmaken om de strijd tegen tabak op te voeren. Ze deelt ook mee dat de minister van Volksgezondheid de problematiek verder zal uitwerken in een specifieke nota over het antitabaksbeleid. In haar beleidsnota voor het begrotingsjaar 2002 deelt de minister onder meer mee dat ze een fonds voor de strijd tegen het tabaksgebruik zal instellen (2.4.2). Volgens dezelfde nota is de bescherming van de niet-rokers ook een doelstelling van het beleid. Tabaksrook schaadt immers ook hun gezondheid.

Ook de eu strijdt tegen tabaksgebruik. Zo legt de tabaksrichtlijn van 5 juni 2001 allerlei voorschriften op om het aantal rokers te verminderen en om het gebruik van tabak minder ongezond te maken11. Voorts sprak de raad Volksgezondheid van de eu op 5 juni 2001 zijn steun uit voor het kaderverdrag over tabaksgebruik (Framework Convention on Tobacco Control) waaraan de Wereldgezondheidsorganisatie werkt. De raad wees er onder meer op "dat de bescherming van de volksgezondheid het doel is van het kaderverdrag ter bestrijding van tabaksgebruik".

3.2.3 Evaluatie van de federale beleidsdoelstellingen

Om de federale beleidsdoelstellingen te evalueren werd nagegaan of er samenhang tussen de doelstellingen bestaat en of er een rangorde vast te stellen is.

3.2.3.1 Overeenstemming tussen beleidsniveaus en -terreinen

Uit de beschrijving van de beleidsdoelstellingen in 3.2.2 blijkt dat voor elk van de problematieken een grote overeenstemming tussen de diverse beleidsniveaus bestaat. In de onderzochte federale beleidsdocumenten staan ongeveer dezelfde doelstellingen als in de documenten van de eu en van het mondiale niveau. In die zin is er coherentie tussen deze drie niveaus. De doelstellingen die België op het internationale niveau mee uitwerkte en onderschreef, worden in het federale beleid weerspiegeld. Dat kan vanzelfsprekend lijken, maar toch vergt deze doorstroming tijd en inspanning.

Uit de onderzochte beleidsdocumenten blijkt ook dat de regering voor beleidsonderdelen naar coherentie streeft, zowel tussen beleidsniveaus als tussen beleidsterreinen. Het Belgische Nationaal Actieplan Sociale Insluiting voor de periode 2001-2003 is hiervan een voorbeeld. Dit plan wil sociale insluiting bevorderen en armoede en sociale uitsluiting bestrijden. De federale regering en de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten stelden het plan samen op. Daarmee is het een poging tot afstemming tussen beleidsniveaus en tot samenhang tussen beleidsterreinen. Het bevat immers maatregelen inzake inkomen, tewerkstelling, huisvesting, onderwijs en gezondheid. Volgens de persmededeling van 1 juni 2001 van de federale minister van Maatschappelijke Integratie schreven dertig ministers mee aan dit actieplan.

3.2.3.2 Spanning en conflicten

Een moeilijke vraag is of de vele en heel verscheiden doelstellingen voor de diverse federale beleidsterreinen en problematieken onderling coherent zijn. Met andere woorden: bestaat er samenhang tussen deze doelstellingen of zijn sommige ervan strijdig met andere? Logisch gezien sluiten de doelstellingen uit de onderzochte beleidsdocumenten elkaar niet uit. Er werden geen gevallen aangetroffen waarin de regering beweert een bepaald doel na te streven, waarvan ze elders het tegendeel beweert. Maar praktisch gezien bestaat er op zijn minst een spanning tussen de doelstellingen. Beleidsmakers kunnen immers meer tegelijk willen dan ze tegelijk kunnen realiseren. De beschikbare middelen, zowel personeel als geld, zijn beperkt en stellen grenzen aan wat bereikbaar is. Daarom veronderstelt regeren altijd afwegingen en keuzes maken om een programma te bepalen dat alle betrokkenen kunnen aanvaarden. De zes regeringspartijen noemden het regeerakkoord van 1999 een "coherent project". Dat betekent waarschijnlijk dat ze het in zijn geheel beschouwden als een goed of aanvaardbaar evenwicht tussen de vele om middelen strijdende doelstellingen.

Het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 spreekt van conflicten (op korte termijn) tussen de economische, de sociale en de ecologische doelstellingen van duurzame ontwikkeling (nr. 67). Het energiebeleid levert daarvan twee voorbeelden. Ten eerste is het stopzetten van nucleaire energie in tegenspraak met de emissiereducties voor co2. De regering is zich daarvan bewust en heeft zich ertoe verbonden om daarover een nota op te stellen. Die zou midden 2001 beschikbaar zijn (Federaal plan, § 396). Die nota is op 31 december 2001 nog niet verschenen. Ten tweede staan de lagere energie- en elektriciteitstarieven die het regeerakkoord van 1999 voorstaat (in het hoofdstuk Mobiliteit en duurzame ontwikkeling) op gespannen voet met de doelstelling om het energieverbruik te verminderen (zie 3.2.2.7). Meestal leiden lagere prijzen immers tot een hoger verbruik. De regering onderkent dit probleem. Dat blijkt uit het federaal plan, waarin de regering stelde dat ze met een prijsbeleid een rationeel energieverbruik moet aanmoedigen (§ 403-406). Dat kondigde ze trouwens ook in het regeerakkoord al aan.

Ook in het beleid inzake vervoer en mobiliteit (zie 3.2.2.8) kunnen doelstellingen die op het eerste zich complementair zijn, elkaar in de praktijk tegenwerken. Het beleid streeft bijvoorbeeld zowel naar een vlotte doorstroming van alle verkeer, als naar een vermindering van de groei in het verkeersvolume en van de luchtvervuiling daardoor. Als het verkeer echter vlot verloopt, trekt het immers meer gebruikers aan; en als het verkeersvolume stijgt, neemt de luchtvervuiling door het verkeer toe. Het is dus onmogelijk om alle huidige verkeersstromen vlot te laten verlopen en tegelijk de groei van het verkeersvolume en de uitstoot door het verkeer te verminderen. Om de twee doelstellingen met elkaar te verzoenen zijn maatregelen nodig die verschillend inspelen op de diverse vervoerswijzen.

Een ander voorbeeld van tegenstrijdige doelstellingen levert het beleid in verband met tabak. Enerzijds bestaat er een grote eensgezindheid over de negatieve gevolgen van tabaksgebruik voor de gezondheid. Daarom is de strijd tegen het tabaksgebruik een doelstelling van alle beleidsniveaus (zie 3.2.2.10). Anderzijds stimuleert de overheid de tabaksproductie met subsidies. Zo kent de eu onder bepaalde voorwaarden premies toe voor de teelt van tabak. De voornaamste doelstelling van deze premies is de bescherming van de werkgelegenheid en het inkomen van de telers. De eu steunt echter ook telers die de tabakssector verlaten.

Dat een afweging van verschillende doelstellingen - en daarmee verbonden belangen - vaak centraal staat in het beleid blijkt ook uit enkele gevalsstudies in 3.3. Zo wil een geïntegreerd productbeleid de economische activiteiten milieuvriendelijker maken (zie 3.3.2.1). Ook in het geval van groene elektriciteit trachten beleidsmakers economische en milieudoelstellingen beter met elkaar te verzoenen (zie 3.3.2.3). Bij de instelling van een sociaal keurmerk (zie 3.3.2.7) en het verbod op tabaksreclame (zie 3.3.2.9) gaat het om het evenwicht tussen economische en sociale doelstellingen.

3.2.3.3 Veel prioriteiten

Op basis van de onderzochte beleidsdocumenten is het moeilijk uitspraken te doen over een hiërarchie in de doelstellingen voor de tien problematieken. Uit de documenten valt niet echt een indeling van doelstellingen in volgorde van belangrijkheid af te leiden. Ze vertonen veeleer een beeld van doelstellingen naast elkaar. Zowel in het regeerakkoord van 1999 als in de jaarlijkse beleidsverklaringen van de regering staan veel "prioriteiten". Ook het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 bevat er heel wat.

Wellicht kunnen de doelstellingen en de ermee verbonden acties worden gerangschikt op basis van de middelen die de regering ervoor uittrekt. Zo'n rangschikking zou een eerste aanduiding kunnen zijn van het gewicht dat de regering aan de diverse doelstellingen en acties toekent.

Bij gebrek aan een overzicht van de cijfers over de uitgetrokken middelen, valt over de onderlinge verhouding van de doelstellingen misschien alleen maar te besluiten dat in het algemeen de economische doelstellingen op de eerste plaats komen, gevolgd door de sociale doelstellingen en de ecologische doelstellingen. In die zin noemde de frdo, in zijn Advies over het Voorontwerp van federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2003, de ecologische en de sociale pijler "de zwakkere componenten", waarvoor "inhaalbewegingen" noodzakelijk kunnen zijn12. Dat de regering begin 2002 "de aanpak van de sociaal-economische problemen" haar "belangrijkste doelstelling" noemde, wijst in dezelfde richting13. Uiteraard betekent dit algemene oordeel niet dat er geen gevallen zijn waarin beleidsverantwoordelijken tegelijk en op een evenwichtige wijze met economische, sociale en ecologische doelstellingen rekening houden.

3.2.4 Besluit

De evaluatie van de beleidsdoelstellingen voor tien problematieken van duurzame ontwikkeling leidde tot de volgende conclusies. Ten eerste bestaat er een grote overeenstemming inzake doelstellingen tussen de onderzochte beleidsniveaus en ook tussen beleidsterreinen streeft de regering naar coherentie (zie 3.2.3.1). Ten tweede heerst er tussen de doelstellingen onderling op zijn minst een spanning; in sommige gevallen bestaan er zelfs conflicten (zie 3.2.3.2). Ten derde verschijnen de doelstellingen voor de tien problematieken niet in een hiërarchie, maar staan ze naast elkaar (zie 3.2.3.3).

112/10/1999, 17/10/2000 en 9/10/2001.

2De staatshoofden en regeringsleiders vergaderden in december 1998 in Wenen, maart 1999 in Berlijn, juni 1999 in Keulen, oktober 1999 in Tampere, december 1999 in Helsinki, maart 2000 in Lissabon, juni 2000 in Santa Maria da Feira, december 2000 in Nice, maart 2001 in Stockholm, juni 2001 in Göteborg, september en december 2001 in Brussel en Laken.

3Raad van de Unie "Milieu", 7/6/2001, Conclusies over geïntegreerd productbeleid, nr. 8.

4Een beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap op het gebied van het milieu en duurzame ontwikkeling, Publicatieblad v.d. Europese Gemeenschappen, nr. c 138, 17/5/1993.

5csd (1999). 7de zitting, Decision 7/2, nr. 12.b.

6vn (2000). Further initiatives for social development. a/res/s-24/2; iii, 27, g).

7Richtlijn 2001/18/eg inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/eeg.

8Conclusies van de Europese Raad van Göteborg, 15 en 16/6/ 2001, nr. 21.

9csd (2001). 9de zitting, Decision 9/1, nr. 4.

10Conclusies van de Europese Raad van Göteborg, 15 en 16/6/2001, nr. 29.

11Richtlijn 2001/37/eg betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten.

12Advies 2000-02 van 4/4/2000, nr. 3 iii en 15.

13Ministerraad van 18/1/2002, Sociaal-economische prioriteitennota 2002-2003.

  PreviousNext
  PreviousNext

Bureau fédéral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be