PreviousNext  
PreviousNext  
Printable version (PDF) 

5.2 Langetermijnvisie

Het eerste rapport stelde vast dat de besluitvorming een gebrek vertoonde aan langetermijnvisie. Het gevolg daarvan was een tekort aan tussentijdse doelstellingen die gericht zijn op het ombuigen van de onhoudbare sterke trends van onze huidige ontwikkeling. Wanneer zulke doelstellingen toch al bestonden, was er een gebrek aan middelen om ze te realiseren. Het rapport verduidelijkte evenwel dat de overgang naar duurzame ontwikkeling realistische tussentijdse doelstellingen vereist. Die moeten deel uitmaken van een duidelijk omschreven langetermijnperspectief en gepaard gaan met de nodige middelen om ze te realiseren. Het identificeerde ook een gebrek aan cultuur inzake toekomstverkenning die het in België onmogelijk maakte om op lange termijn te denken.

Is er gewerkt aan de vertaling van ultieme doelstellingen van duurzame ontwikkeling in intermediaire of strategische doelstellingen om stilaan de weg te banen die leidt tot die ultieme doelstellingen? Is er meer overeenstemming tussen de vastgestelde doelen, de maatregelen om ze uit te voeren en de overeenkomstige middelen? Zijn er inspanningen geleverd om het gebrek aan prospectieve cultuur op te vullen en om leerprocessen voor besluitvorming op lange termijn te bevorderen?

5.2.1 Beoordeling van ultieme doelstellingen en vertaling naar intermediaire doelstellingen

Een eerste oefening in het vertalen van ultieme doelstellingen in intermediaire doelstellingen werd gemaakt in het eerste Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling voor al de thema's die het behandelde. Het gaat om een reële vooruitgang tegenover het besluit van het eerste rapport dat stelde: "Er werden daarentegen maar weinig cijfermatige doelstellingen goedgekeurd voor de eerstkomende tien jaar [...] die in feite slechts een "tussenstap" zijn naar ambitieuzere verwezenlijkingen op heel lange termijn." (blz. 425)

Ook het plan preciseert een reeks acties om die oefening te vervolgen, in de vorm van richtsnoeren.

Voor 2001 bevatten de rapporten van de icdo en van de departementen noch inventarissen van de verbintenissen die België aangegaan is, noch een stand van zaken over hun uitvoering. Een voorstel over de vertaling van ultieme in intermediaire doelstellingen staat er al evenmin in. De rapporten melden ook niet dat er pluridisciplinaire acties ontplooid worden om intermediaire doelstellingen te bepalen. Geen enkele raadpleging van adviesorganen over intermediaire doelstellingen is erin vermeld. Wel is het werk dat moet leiden tot de realisatie van de synoptische tabel in uitvoering bij de departementen2.

De doelstellingenanalyse toont dat het gevoerde beleid vaak niet in een langetermijncontext geplaatst wordt, uitgezonderd bij de intermediaire doelen uit het eerste plan. Bovendien toont deel 2, dat de doelstellingen inzake indicatoren in herinnering brengt, dat er zelden kwantitatieve doelstellingen zijn die binnen een gestelde termijn gehaald moeten worden.

5.2.2 Overeenstemming van doelen en middelen

Het eerste rapport heeft een gebrek aan middelen voor de realisatie van de doelstellingen vastgesteld. Het federaal plan bevat een richtsnoer om de overeenstemming tussen doelen, de maatregelen om die te verwezenlijken en de toegekende middelen te verbeteren.

Het eerste rapport verduidelijkt ook dat het gebrek aan middelen mogelijk te verklaren was door de nauwe begrotingsmarges en door het voorzichtig aftasten van de jarenlange administratieve reorganisatie, volgend op de institutionele hervormingen van 1993. De context was verschillend voor de regering die verkozen werd in juni 1999. Voor de jaren 2000 en 2001 was er immers een minder beperkende budgettaire context en de overlegmechanismen tussen de federale en gefedereerde beleidsniveaus waren geëvolueerd.

Onderzoek naar de middelen die het beleid inzake duurzame ontwikkeling toegekend krijgt, of ze nu nieuw of gerealloceerd zijn, zou toelaten om te evalueren hoe ministers en staatssecretarissen hun politieke verantwoordelijkheid opnemen. Dat verduidelijkt immers de mate van overeenstemming tussen aangekondigde maatregelen en middelen. Die kennis kan de evaluatie over de verantwoordelijkheid van de departementen vervolledigen met een toelichting bij de beschikbare middelen om de regeringsmaatregelen van het plan uit te voeren.

Toen de ministerraad het plan goedkeurde, bevatte het een bijlage over de nodige financiële en menselijke middelen om het Ontwerpplan te realiseren. Het becijferde de budgettaire kost van het plan op 9,9 miljoen eur (exclusief de 0,7% van het bnp voor ontwikkelingssamenwerking)3. Die bijlage heeft slechts een indicatieve waarde en moet dus jaarlijks vervolledigd worden naar aanleiding van de begrotingsopmaak. Dat gebeurde tot op heden niet en dit hulpmiddel kon dus nog niet in rekening genomen worden bij begrotingswerkzaamheden.

Een ander hulpmiddel dat al genoemd werd, is de synoptische tabel. Die heeft niet kunnen steunen op continue informatie uit de fiches van de departementen over de menselijke en financiële middelen. Die rubrieken van de fiches zijn meestal niet vervolledigd. De tabel maakt dus geen melding van de middelen om de maatregelen van het plan uit te voeren, of ze nu nieuw of herschikt zijn.

Alleen het icdo-secretariaat4 en het Ministerie van Economische Zaken5 hebben nieuwe middelen gekregen sinds de aanvaarding van het plan, zo blijkt uit de antwoorden op een rondvraag. Volgende departementen verklaren dat ze geen bijkomende middelen ontvingen om het plan uit te voeren: Landbouw en Middenstand, Arbeid en Werkgelegenheid, Volksgezondheid en Leefmilieu, Ambtenarenzaken, Kanselarij en algemene diensten, dwtc, Financiën, Defensie en Justitie6.

Door een gebrek aan precieze informatiebronnen, is het onmogelijk om uit de evaluatie van het gevoerde beleid te besluiten dat er een wens tot heroriëntatie van de bestaande middelen bestaat.

5.2.3 Leerproces van langetermijnbeslissingen

Het eerste rapport stelde een gebrek vast aan cultuur inzake langetermijndenken in België.

Zoals de analyse in het deel 3 aantoont, is het gebrek aan langetermijnvisie een zwak punt van de jaarlijkse beleidsnota's. Ze bevatten enkele verwijzingen naar toekomstige generaties, maar die blijven erg vaag. Uit de lezing ervan blijkt de overheersende impact van politieke uitdagingen op korte termijn, vaak gedicteerd door de actualiteit. Zo blijkt dat ze voor de verkiezingen meer terugblikken naar wat in de aflopende kabinetsperiode gerealiseerd werd. Na de verkiezingen van 13 juni 1999 vermelden de nota's veel intenties en plannen. Naarmate het Belgische eu-voorzitterschap (juli tot december 2001) naderde, kregen ze meer aandacht voor de eu-context. Gebeurtenissen zoals de dioxinecrisis laten uiteraard ook hun sporen na.

Positief is dat de nota Verkeer en infrastructuur voor 2002 ook vooruitzichten vermeldt voor 2010 inzake gebruik van vervoermiddelen. Dat zou een weerkerende rubriek kunnen worden. Andere diensten die hun beleidsnota staven met vooruitzichten zijn bijvoorbeeld Arbeid en Werkgelegenheid of Pensioenen.

Buiten een gericht gebruik van vooruitzichten in een sector of een bevoegdheid, is er geen verbetering merkbaar inzake een toekomstgericht kader waar maatregelen voor duurzame ontwikkeling en hun onderlinge verbanden in passen.

De noodzaak om de toekomst een belangrijkere plaats te geven in de beleidsvoorbereiding is echter opgenomen in het plan. Het voorziet in het houden van een jaarlijks parlementair debat over toekomstverkenning inzake duurzame ontwikkeling. Het eerste van die debatten7 maakte vooral een stand van zaken op van het federale duurzame-ontwikkelingsbeleid en zocht manieren om de taakverdeling tussen de actoren van de wet van 5 mei 1997 te verbeteren. Het debat ging dus niet, zoals gepland (§ 773), over de Belgische en internationale werkzaamheden inzake toekomstverkenning voor de verscheidene aspecten van duurzame ontwikkeling. Het debat heeft dus niet de doelstellingen gehaald. Die zijn: onder het voetlicht plaatsen van de nood aan toekomstgerichte instrumenten om collectieve keuzes te maken inzake ontwikkeling en een stand van zaken opmaken van het bestaande potentieel om in België te antwoorden op die nood.

Hoewel sommige organen konden bijdragen tot het verduidelijken van de toekomst op bepaalde vlakken, zegt geen enkel departement over een potentieel op dat vlak te beschikken8. Ondanks het belang dat de richtsnoeren van het plan hechten aan onderzoek, werd geen enkele maatregel genomen om het tekort op dat vlak aan te zuiveren. Dat tekort karakteriseert onder andere de ministeriële departementen omdat ze geen enkele inventaris van onderzoeksmiddelen of van potentieel inzake toekomstverkenning konden voorleggen.

1Met steun van Buitenlandse zaken en de permanente vertegenwoordigingen bij de eu en de vn.

2Let op: ook na de onderzoeksperiode van het rapport kunnen nog maatregelen genomen zijn.

3Of 0,02% van de 42,5 miljard aan lopende staatsuitgaven in 1999.

4Voor de aanwerving van vijf wetenschappelijke medewerkers (door het fpb, aangezien de icdo geen rechtspersoonlijkheid heeft).

5Het budget van het bestuur Energie bevat sinds de begroting 2000 een nieuwe post Acties Duurzame Ontwikkeling. Die bedroeg 495 000 eur voor 2000, 885 000 eur voor 2001 en 1 301 000 eur voor 2002.

6Andere departementen verklaren geen indicaties te hebben over de noodzaak van hertoewijzing of hebben niet geantwoord (dgis, Binnenlandse Zaken, Verkeer, Diensten van de Eerste minister en Sociale Zaken).

7Op 16/4/2002 in de Commissie Economie, Wetenschapsbeleid, Onderwijs, Wetenschappelijke en Culturele Instellingen, Landbouiw en Middenstand.

8Antwoorden van de departementen op de vragenlijst over de transversale aspecten van de uitvoering van het Federaal plan inzake duurzame ontwikkelling 2000-2004.

  PreviousNext
  PreviousNext

Bureau fédéral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be