In 2007 heb ik meerdere malen Zuid-Soedan bezocht. In de hoofdstad, Juba, sliep ik aan de oever van de Nijl in een primitief tentenkamp (Heron Camp) voor de prijs van een luxueuze kamer in één van de betere hotels op de rest van deze aardkloot. In het aanpalende restaurant (Da Vinci) at ik er op het terras een eenvoudige maaltijd met zicht op Zuid-Soedanezen die hun gevoeg deden aan de rand van het water. Op straat werd je begroet door uitgebrande vrachtwagens en kapotgeschoten tanks.
Ik herinner me nog precies het moment waarop ik dacht: “Wat is hier in godsnaam allemaal gebeurd?” Ik stond voor de deur van de Secretaris-Generaal van het Ministerie voor Regionale Samenwerking en wou gehoor geven aan zijn bevel om binnen te komen. Alleen had de deur geen klink meer, maar slechts een groot gat waarin je je hand kon steken om de deur open en toe te trekken.