Je moet het toch maar doen. Hier loopt een man rond, mijnheer Hong, die pretoogjes heeft bij het idee dat hij een net een totaal vervallen krot heeft gekocht in Papan, een spookstadje nabij Ipoh in centraal Maleisië. Hij wijst me vol trots naar de boom die door het dak groeit en die hij net gesnoeid heeft om hem levensvatbaar te houden. Ook is hij verheugd over zijn nieuw huisnummer 47, wat het omgekeerde is van 74, waar vroeger een Euraziatische vrouw leefde die zich had verzet tegen de Japanse bezetting tijdens WO II, en aan wij hij een museum wil wijden.
En dan heb je nog mijnheer Chang, die in een parallelstraat woont en die me ongevraagd toevertrouwt dat hij liever in deze spookstad woont dan de hele dag naar het gekwetter van zijn vrouw te moeten luisteren. Hij zal de voormiddag aan ons been blijven hangen, want hij heeft misschien wel niet zijn vrouw, maar wel ons gezelschap nodig.
Er is hier veel schoonheid in verval te zien, maar of het ooit een toeristische trekpleister zal worden, betwijfel ik. En daar zullen de enkele overgebleven dorpelingen die zich aan de rand van het dorpje in het lokale barretje reeds van ‘s morgensvroeg bezatten, niet veel aan veranderen.
Peter