Printable version (PDF) |
2.2.1 Energieproductie en -consumptie: evolutie in de wereld
Wereldwijd is de bruto binnenlandse energieconsumptie per inwoner sinds 1850 gemiddeld blijven stijgen. Vooral in de westerse landen nam die druk toe. Daardoor ontstonden er grote verschillen in energieconsumptie met de ontwikkelingslanden. De energieconsumptie op basis van steenkool en petroleum kende wereldwijd de grootste groei.
Definitie
De bruto binnenlandse energieconsumptie is gelijk aan de som van de primaire productie (elke energiewinning uit de natuur) en de netto energie-import (import min export). Figuur 2.3 toont de bruto binnenlandse consumptie per capita in toe (ton olie-equivalent). Figuur 2.4 geeft de bruto binnenlandse consumptie weer van de verscheidene energiebronnen in gigatoe (Gtoe)1. De gegevens tussen 1850 en 1950 zijn internationale schattingen van experts2.
Situatie en trend
De bruto binnenlandse energieconsumptie per inwoner is in de 20ste eeuw wereldwijd sterk gestegen, namelijk van 0,72 toe per inwoner in 1900 naar 1,67 toe per inwoner in 1997. Hoewel de bruto binnenlandse energieconsumptie per inwoner in de oeso-landen verviervoudigde tussen 1900 en 1997, is ze in de ontwikkelingslanden slechts verdubbeld. De bruto binnenlandse energieconsumptie per inwoner in de oeso-landen is nu zes keer groter dan in de ontwikkelingslanden. De consumptietoename per hoofd in de ontwikkelingslanden vertoont sinds 1950 ook ongelijkheden. Bepaalde Aziatische landen, zoals China, nemen immers geleidelijk de consumptie- en productiepatronen van de industrielanden over. In Afrika daarentegen, stabiliseert sinds 1990 die consumptie per hoofd.
De wereldwijde toename van de primaire-energieconsumptie was vanaf 1850 vooral gebaseerd op steenkool en vanaf 1900 op olie. Nu vertegenwoordigen beide fossiele energiebronnen wereldwijd respectievelijk 25,8% en 62,4% van de consumptie van primaire energie. Kernenergie en waterkrachtcentrales verschenen na 1950. Nu leveren ze 9,7% van die mondiale consumptie per hoofd. De traditionele hernieuwbare energiebronnen die in 1900 nog 50% van de wereldconsumptie vertegenwoordigden, leveren daar nu nog maar 10% van, vooral in de ontwikkelingslanden.
Relevantie voor een duurzame ontwikkeling
Figuur 2.3 toont de ongelijke verdeling van de energieconsumptie. Daaruit blijkt dat niet iedereen geniet van de positieve impact van de energieconsumptie op de levenskwaliteit (zoals wooncomfort, grotere mobiliteit, communicatie, zie 2.2.2 en 2.2.7). Bovendien tonen de indicatoren in de figuren 2.3 en 2.4 dat de consumptie- en productiepatronen van de industrielanden een hoge energieconsumptie vereisen. Die legt een zware druk op het milieu. Ze bestaat immers vooral uit niet-hernieuwbare energiebronnen (steenkool, olie, uranium). Die hebben een hoge risicofactor (bv. opslag van nucleair afval) of veroorzaken ernstige milieuproblemen (zie 2.3.1 over de opwarming van het klimaat).Maar ook de minder verspreide hernieuwbare energie kan het milieu schaden (bv. ontbossing, impact van grote dammen op het evenwicht van rivierbekkens) en kan risico's inhouden (bv. onregelmatige voorziening). Als de energieverslindende consumptie- en productiepatronen van de industrielanden algemene ingang vinden in de ontwikkelingslanden, dan is dat verontrustend als die patronen ook gebaseerd zijn op zulke energiebronnen.
Doelstelling
Veel overheden stelden rechtstreekse of onrechtstreekse doelstellingen op voor de energiesector om problemen rond energieconsumptie op te lossen. Om de negatieve effecten op de atmosfeer te verminderen, maakten ze internationale afspraken zoals het Raamverdrag inzake Klimaatverandering waaruit het Kyotoprotocol (zie 2.2.2 en 2.3.1) en het lrtap-verdrag3 (Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004, § 494) voortvloeiden. Om de verdere uitputting van de energievoorraad en de afhankelijkheid van import te verminderen, voorziet een Europese richtlijn dat een deel van de elektricteitsproductie afkomstig is van hernieuwbare energiedragers4. In België heeft de federale regering in het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 zich ertoe verbonden 2% van zijn bruto binnenlandse consumptie te halen uit hernieuwbare energiedragers (§ 395). Tot slot koos België voor een uitdoofscenario voor de kerncentrales zodra ze 40 jaar oud zijn (§ 396), om de risico's en het afval van de kernindustrie te verminderen.
1 giga = 109.
2 undp (2000). World energy assessment: energy and the challenge of sustainability. usa: undp.
3Long Range Transboundary Air Pollution (over lange afstand grensoverschrijdende luchtvervuiling).
4Richtlijn 2001/77/eg wil dat de elektriciteitsproductie in 2010 voor 22% van hernieuwbare bronnen komt.
Bureau fédéral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |