eaiovnaovbqoebvqoeavibavo PK YfZ[X 2nl3.htmlnu [
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
2.2 De druk
Dit tweede hoofdstuk gaat over de druk. Die wordt verduidelijkt met de problematieken van: energieproductie en -consumptie, mobiliteit en vervoer van personen, tabaksconsumptie, visvangst en biologische diversiteit in zee, het gebruik van genetisch gewijzigde planten en het gebruik van informatie- en communicatietechnologien. Die druk beschrijft de economische, sociale en ecologische activiteiten, die direct of indirect inwerken op de kapitaalvoorraden. Hij vormt de economische, menselijke en ecologische kapitaalstromen die stijgen of dalen in de tijd en zich minder of meer billijk verdelen onder de mensen.
Een reeks trends vloeit voort uit de indicatoren die in dit hoofdstuk worden weergegeven.
De energieconsumptie en de mobiliteit van personen stijgen in Belgi (zie 2.2.2). De tabaksconsumptie houdt stand op een hoog niveau in de landen met een hoog inkomen, waaronder Belgi (zie 2.2.4), en stijgt in landen met een laag of middelmatig inkomen. De wereldwijde visvangst stijgt steeds (zie 2.2.5). Deze druk kon de afgelopen jaren in het algemeen niet voldoende worden beheerst of gewijzigd om haar buitensporige impact op de gezondheid en het leefmilieu te beperken. Desondanks bestaan enkele uitzonderingen zoals het geval van de ozonvoorbereidende gassen. (zie 2.2.2, figuur 2.8).
Het gebruik van informatie- en communicatietechnologien (ict) verspreidt zich wereldwijd snel (zie 2.2.7, figuur 2.17). De teelt van genetisch gewijzigde planten ontwikkelt zich ook wereldwijd aan een gestaag ritme (zie 2.2.6, figuur 2.15). De snelle ontwikkeling van deze twee problematieken blijft desondanks gekenmerkt door een bepaald aantal onzekerheden over hun sociale, economische en ecologische gevolgen. Dit verklaart waarom in Belgi de teelt van ggp zich nog in een experimentale fase bevindt.
Zoals bepaalde indicatoren die verband houden met energie (zie 2.2.1, tabel 2.1), transport (zie 2.2.3, figuur 2.9) en ict (zie 2.2.7, figuren 2.18 en 2.20) het laten zien, zijn bepaalde economische stromen voordelig voor de rijkste landen en binnen deze landen, voor de hoogste inkomensklassen. Desondanks laten de indicatoren over de mondiale consumptie van energie (zie 2.2.1, tabel 2.1) en tabak (zie 2.2.4, figuur 2.11) zien dat bepaalde ontwikkelingslanden, zoals China, geleidelijk dezelfde consumptiepatronen aannemen als die van de gendustrialiseerde landen. Bij ongewijzigd beleid dreigt het stijgend verbruik van fossiele energie en de gestegen consumptie van tabak negatieve gevolgen te veroorzaken voor de toestand van het economische, menselijke en milieukapitaal van onze planeet.
Andere druk wijzigt ook de toestand van de economische, menselijke en milieukapitaalvoorraden. Overbevissing (zie 2.2.5) ondermijnt de mariene biodiversiteit. De ontwikkeling van de biotechnologie (zie 2.2.6) kan ook de biologische diversiteit (zie 2.3.3) aantasten. Zo lang ze vooral op fossiele brandstoffen werken, tasten de energieconsumptie, het transport en het stijgend gebruik van ict de atmosfeer aan (zie 2.3.1 en 2.3.2). De vervuiling van de atmosfeer en de tabaksconsumptie veroorzaken aandoeningen van de luchtwegen (zie 2.3.5).
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
5 Een stap naar duurzame ontwikkeling?
Dit tweede Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling speelt een hoofdrol in de beleidscyclus van de wet van 5 mei 1997 betreffende de cordinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling. Het volgt op het eerste rapport dat in 1999 verscheen en het eerste Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling voor de periode 2000-2004 dat in 2000 aanvaard werd. Het rapport maakt een balans op van het federale beleid voor duurzame ontwikkeling, behandelt de uitvoering van het eerste plan (nadat het twee jaar van kracht was) en legt ook mee de basis voor een volgend plan voor de periode 2005-2008. Dit vijfde en laatste deel is in de eerste plaats een actualisatie van de conclusies van het eerste rapport.
Het eerste rapport had een aanpak die stoelde op vier grote thema's van duurzame ontwikkeling en op hun evolutie. In het tweede rapport ligt de nadruk op beleidsprocessen. De evaluatiemethode in het huidige rapport leidt dus tot conclusies over het federale beleid voor duurzame ontwikkeling die complementair zijn met die van het vorige rapport. De huidige aanpak focust op meer afgebakende problematieken en gevalsstudies. Hij is meer operationeel, heeft meer een voorbeeldfunctie en is gemakkelijk toepasbaar op andere problematieken dan de tien hier. Dat geldt ook voor andere gevalsstudies. Omdat ze meer gefocust en meer concreet zijn, is het makkelijker om erover te communiceren met een breder publiek. De resultaten van dit tweede federaal rapport geven een beter inzicht in de vele verantwoordelijkheden voor het realiseren van een duurzame ontwikkeling. Dit deel beperkt zich dus niet enkel tot een actualisatie van de conclusies uit het eerste rapport. Het geeft ook een vollediger beeld van het proces van duurzame ontwikkeling.
Dit deel steunt op de resultaten van ieder van de voorgaande delen en bespreekt hun onderlinge verband. Het bespreekt zodoende de transversale kant van het uitvoeren van het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling. Om het verband tussen het rapport en het plan te benadrukken, werden een reeks bijkomende documenten geraadpleegd die niet rechtstreeks betrekking hebben op de problematieken1. Deze eerste evaluatie is onvermijdelijk onvolledig aangezien het plan geldt voor de periode 2000-2004 en haar uitvoering derhalve onvolledig is2. De invloed die het plan kan hebben op een aantal geciteerde documenten die periodiek verschijnen (icdo-rapporten, beleidsnota's) is dan ook beperkt. Waar relevant, wordt er in dit laatste deel van het rapport verwezen naar de tien richtsnoeren van het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling. Daarmee definieerde de federale regering hoe het plan en alle afgeleide plannen moeten worden uitgevoerd. De derde functie van dit laatste deel bestaat erin om te tonen hoe de vijf beginselen van duurzame ontwikkeling doorsijpelen in de regeringsbeslissingen, in hun uitvoering door de departementen en - ruimer - in de participatie van de bevolking. Die beginselen hebben betrekking op de verantwoordelijkheden, de korte- en langetermijnvisies, de integratie van de verschillende componenten van ontwikkeling, de erkenning van wetenschappelijke onzekerheden en de participatie van het publiek in de besluitvorming. Die doorsijpeling houdt tegelijk structurele en culturele veranderingen in waar dit laatste deel een stand van zaken over geeft.
1Jaarrapporten van de icdo en haar leden, antwoorden van de icdo-leden (http://www.cidd.fgov.be/pub/rapports.stm) en haar secretariaat op een vragenlijst over de transversale kant van de uitvoering van het plan, fiches over de uitvoering van enkele maatregelen van het plan die de icdo-leden voorbereid hebben en integraal verslag van het debat over toekomstverkenning inzake duurzame ontwikkeling in de Kamercommissie voor Economie, Wetenschapsbeleid, Onderwijs, Nationale Wetenschappelijke en Culturele Instellingen voor Middenstand en Landbouw, van 16/4/2002 (http://www1.dekamer.be/commissions/eco/debat.pdf.
2De regering keurde het plan goed op 20/7/2000.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
2.2.2 Energieproductie en -consumptie, mobiliteit en vervoer van personen: verhouding tot het bbp in Belgi
De olieschokken buiten beschouwing gelaten, zijn de energieconsumptie en het personenvervoer toegenomen in Belgi aan een tempo dat bijna even hoog is als dat van het bruto binnenlands product (bbp). De directe druk van die consumptie is anders gevolueerd. De co2-uitstoot als gevolg van de consumptie, bleef groeien als het bbp toenam. De emissies van ozonvoorbereidende gassen bleven stabiel.
Definitie
![]()
Figuur 2.5 geeft tegelijk de evolutie van het bbp, de bruto binnenlandse energieconsumptie in ton olie-equivalent (toe, zie 2.2.1), het personenvervoer in aantal afgelegde kilometer of reizigerskilometer1. Dat laatste is het aantal afgelegde kilometer per persoon (passagier of bestuurder) per jaar, ongeacht het vervoermiddel. Bij die indicatoren komt nog de energie-intensiteit (nl. de verhouding tussen de bruto binnenlandse energieconsumptie en het bbp) en de transportintensiteit (de verhouding tussen het aantal reizigerskilometer en het bbp). Figuur 2.6 geeft dezelfde informatie in een andere grafische vorm. Per jaar geeft ze de hoeveelheid verbruikte energie en de reizigerskilometers in Belgi weer naargelang het bbp van dat jaar. Daardoor komt het verband tussen het bbp en de energieconsumptie en het personenvervoer beter tot uiting.
Figuur 2.7 koppelt de hoeveelheid koolstofdioxide (co2) uit de energieconsumptie aan de evolutie van het bbp. co2 komt vooral voort uit de verbruikte fossiele energie ( 90%).
Figuur 2.8 toont het verband tussen de ozonvoorbereidende gassen uit alle economische activiteiten en het bbp. De ozonvoorbereidende gassen zijn koolstofmonoxide (co), niet-methaanhoudende vluchtige organische stoffen (vos-nm), methaan (ch4) en stikstofoxiden (nox). Voor een deel komen ze uit de energieconsumptie, maar ook uit landbouw en solventen. Die gassen vormen, onder invloed van zonlicht, het troposferische ozon dat schadelijk is voor mensen en planten (zie 2.3.2).
Situatie en trend
![]()
De olieschokken deden tijdelijk de energieconsumptie dalen en de groei vertragen, na een lange periode waarin beide groeiden. De tegen-olieschok veroorzaakte een daling van de energieprijzen. Daardoor leefde de economie op en hernamen de energieconsumptie en het personenvervoer.
Figuur 2.5 toont dat de energie-intensiteit en de intensiteit aan personenvervoer na de tweede olieschok gemiddeld daalden (minder uitgesproken voor vervoer). Een stijging van het bbp die groter is dan die van de bruto binnenlandse energieconsumptie en van het aantal reizigerskilometers, kunnen die trend verklaren. Zoals figuur 2.6 toont, ging sinds 1990 elke toename van 1% van het bbp gepaard met gemiddeld 0,96% meer energieconsumptie en met 0,8% meer reizigerskilometers.
Aan de vraag naar energie werd vooral voldaan met fossiele energie (zie 2.2.1). Aan de vraag naar personenvervoer werd voldaan met de auto die op fossiele energie werkt. Bijgevolg ging sinds 1990 elke groei van 1% van het bbp samen met een gemiddelde toename van 0,34% van de co2-emissies (door verbranding van fossiele energiedragers). Andere vervuilende stoffen die voortvloeien uit consumptie van fossiele energie, zoals de ozonvoorbereidende gassen, stabiliseerden of verminderden terwijl het bbp klom, vooral dankzij de technologische vooruitgang.
Relevantie voor een duurzame ontwikkeling
Deze indicatoren tonen het verband tussen enerzijds de toename van het bbp en anderzijds de energieconsumptie en het personenvervoer. Daarnaast tonen ze het verband tussen de groei van het bbp en de druk die de energieconsumptie en het personenvervoer veroorzaken, in het bijzonder de emissies van koolstofdioxide (co2) en vluchtige organische stoffen (vos).
![]()
Telkens het bbp in de laatste 20 jaar groeide, stegen de energieconsumptie en het personenvervoer. Die trend vormt een probleem voor zover het verbruik gebaseerd is op vervuilende energie of risico-energie (bv. kernenergie). Wat de co2-uitstoot betreft, wordt slechts een zwakke loskoppeling vastgesteld sinds het einde van de tweede olieschok. Volgens vooruitzichten voor de komende 20 jaar zullen bij ongewijzigd beleid de co2-emissies blijven klimmen2 en de opwarming van de aarde bestendigen (zie 2.3.1). Die vooruitzichten gaan uit van een gemiddelde jaarlijkse groei van 2,2% tussen 1995 en 2010 en van 1,5% tussen 2010 en 2020 in de oeso-landen3.
De technologische vooruitgang is er in geslaagd om een sterke ontkoppeling4 tussen de vos-emissies en de toename van het bbp te bereiken. Dat is echter, sinds het einde van de tweede olieschok, nog niet gelukt voor co2-uitstoot.
![]()
De onomkeerbare impact op het milieu (bv. opwarming van het klimaat door co2-emissies, zie 2.3.1) en de gezondheidsproblemen voor de mens door verscheidene vervuilende stoffen die ontstaan uit verbranding van fossiele brandstoffen, zouden een hinderpaal kunnen vormen voor de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien.
Doelstelling
De doelstelling om de impact van menselijke activiteiten op de atmosfeer te verminderen, is voor Belgi bepaald in verscheidene internationale verbintenissen. Die vloeien voort uit het Kyotoprotocol (van 2008 tot 2012 naar gemiddeld 7,5% minder broeikasgasemissies per jaar dan in 1990), uit het lrtap-verdrag en in het bijzonder uit het Gteborgprotocol over de verzuring en de ozon in de troposfeer (vos: -56% tussen 1990 en 2010, nox: -47% tussen 1990 en 2010, voorbeelden van polluenten waarvan de emissies moeten verminderen). Die doelstellingen staan in het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 (zie ook 3.2).
1Raming op basis van enqutes en tellingen door het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur.
2Vooruitzichten tonen aan dat de emissies van de oeso-landen met zo'n 33% zouden stijgen tussen 1995 en 2020. oeso (2001). oecd Environmental Outlook, Parijs: oeso, blz. 157.
3oeso (2001). oecd Environmental Outlook, Parijs: oeso, blz. 59.
4Het concept van ontkoppeling verwijst in een context van durzame ontwikkeling naar de verhouding tussen de evolutie van het bbp en de milieudruk die voortvloeit uit consumptie en productie. Het ontkoppelen van die twee variabelen bestaat in het vergroten van de afstand tussen de groeicijfers van het bbp en van de milieudruk. Het concept wordt gemeten in elasticiteit tussen de beide. Een sterke ontkoppeling komt overeen met een elasticiteit lager dan 0. Een zwakke ontkoppeling geeft een elasticiteit tussen 0 en 1.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
2.3.5 Gezondheid: evolutie van de aandoeningen van de luchtwegen in Belgi
Aandoeningen van de luchtwegen bedreigen de volksgezondheid in Belgi steeds meer. Het aantal overlijdens door aandoeningen aan de luchtwegen groeit voortdurend sinds eind jaren zeventig. De raming van het aantal sterfgevallen door tabaksgebruik bij 35- tot 65-jarigen toont een zekere stabilisering, maar belicht ook het belang van deze mortaliteitsfactor.
Definitie
![]()
Het percentage sterfgevallen door ademhalingsziekten (figuur 2.28) is berekend op grond van de doodsoorzaken vermeld op de officile overlijdensakten. Die lijst toont voor elk jaar het aandeel van de ademhalingsziekten in het totaal aantal sterfgevallen. Hij houdt rekening met alle leeftijden en alle ziekten, namelijk: besmettelijke ziekten, ziekten door arbeidsomstandigheden of door tabaksgebruik. Figuur 2.29 toont de geraamde evolutie van het aantal sterfgevallen door tabaksgebruik bij de beroepsbevolking door de verhouding van het aantal overlijdens bij de leeftijdscatgeorie 35-65 jaar te wijten aan tabak te vergelijken met het totaal aantal overlijdens in Belgi. Het aantal overlijdens te wijten aan tabak is een schatting gebaseerd op een studie gerealiseerd in de Verenigde Staten met een zeer grote steekproef (waarbij 1 mijoen personen zijn gevolgd). Deze studie had als doelstelling het verband tussen tabaksconsumptie en verschillende doodsoorzaken te analyseren. Daarmee is het mogelijk om het aandeel tabaksdoden voor elke vorm van ziekte (longkanker, cardiovasculaire ziekten enz.) te evalueren in de gendustrialiseerde landen. De who heeft op deze wijze het aantal overlijdens te wijten aan tabak voor de leeftijdscategorie 35-69 jaar geschat. Deze schatting wordt hier vergeleken met het aantal sterfgevallen van personen tussen 35 en 65 jaar in Belgi. Dat geeft een benadering (duidelijk naar boven toe) van het percentage sterfgevallen door tabaksgebruik in deze leeftijdscategorie.
De gegevens over de aandoeningen aan de luchtwegen en de sterfgevallen door roken staan niet op zichzelf. Aangezien roken de longen aantast, zijn rokers gevoeliger voor alle oorzaken van ademhalingsziekten. Zo heeft een roker bijvoorbeeld 50 keer meer kans om bepaalde ziekten door asbest te krijgen (zie 2.3.6)1.
Situatie en trend
Het percentage sterfgevallen door ademhalingsziekten stijgt sinds de jaren tachtig van ongeveer 7% begin jaren 80 naar 9% midden jaren 90, terwijl het totaal aantal doden per jaar daalde van 113 698 in 1980 naar 103 778 in 1994. De grote schommelingen van jaar tot jaar in de figuur hangen wellicht af van griepachtige epidemien die sommige jaren woedden (sterke infecties van de luchtwegen). In de industrielanden stijgt het aantal niet-besmettelijke ziekten in vergelijking met het aantal besmettelijke ziekten2. Dat laat zich verklaren door de vooruitgang op het vlak van hygine en geneeskunde en de tegengestelde evolutie van het huidige levenspatroon (tabaksgebruik, asbestvervuiling enz.).
Figuur 2.29 toont het belang van de gevolgen van roken voor het sterftecijfer bij 35- tot 65-jarigen. Bij mannen in die leeftijdsgroep is er een sterke stijging van het relatieve sterftecijfer tussen de jaren vijftig en de jaren zeventig, gevolgd door een relatieve stabilisering rond 65% van het aantal doden. Bij vrouwen waren er tot de jaren zestig bijna geen tabaksdoden, waarna hun aantal regelmatig steeg en momenteel zo'n 13% van het totaal bedraagt.
Relevantie voor een duurzame ontwikkeling
![]()
Beide indicatoren tonen aan dat er meer sterfgevallen zijn door bepaalde niet-besmettelijke ziekten, terwijl het totaal aantal sterfgevallen lijkt te verminderen. Het gaat om een verontrustende trend. Er worden immers weinig grote veranderingen vastgesteld inzake consumptie- en productiepatronen (zie de drukindicatoren in 2.2) die deze ziekten veroorzaken. De ademhalingsziekten zijn inderdaad deels het gevolg van de luchtvervuiling op de werkplaats, in de woning en in de auto en in de open lucht. Die vervuiling ligt aan het roken (zie 2.2.4), de industrile productie, het vervoer (zie 2.2.2 en 2.2.3), de gezinsconsumptie enzovoort.
Bij vrouwen is de trend in het percentage sterfgevallen door roken bijzonder verontrustend. Aangezien momenteel 26% van de vrouwen en 36% van de mannen roken, zal het verschil in sterftecijfer gaandeweg verminderen. Het aantal vrouwen dat sterft door tabaksgebruik zou kunnen groeien.
Die ziekten en sterfgevallen treffen rechtstreeks het menselijke kapitaal en onrechtstreeks het economische kapitaal, met name door het absentesme, de geringere productiviteit en de toename van de socialezekerheidskosten.
Doelstelling
De gezondheid is een erkend recht voor iedereen (zie ook 2.3.4). Het federaal plan inzake duurzame ontwikkeling vraagt: "een vermindering van de factoren die ademhalingsziekten veroorzaken of verergeren, ook die verbonden aan het werk" ( 244).
1fnclcc (1998). Databank over kanker gerealiseerd door de Nationale Federatie van Kankerbestrijdingscentra:
http://www.fnclcc.fr/-sci/circan/pratique/poumon.htm.2who (1998) Life in the 21st century: A vision for all. World Health Report 1998.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
4.1 Een pluralistische benadering van duurzame ontwikkeling
4.1.1 Onzekerheid, risicopercepties en handelingsperspectieven
De maatschappij is een complex systeem waarvan het gedrag moeilijk te voorspellen is. Dat geeft aanleiding tot onzekerheid over de staat waarin het zich bevindt en waarheen het zal evolueren. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in Nederland1 onderscheidt statistische van principile onzekerheid. Zij verschillen van elkaar in de oorzaak van de onzekerheid:
- Statistische onzekerheid komt voort uit een gebrekkige kennis over het menselijk handelen en de effecten daarvan op de werking van (delen van) het maatschappelijke systeem: het effect van een handeling kan niet exact gemeten worden, enkel een statistisch gemiddelde schatting. Er bestaat onduidelijkheid over de oorzaak-gevolgrelatie. Menselijk handelen kan negatieve externaliteiten doen ontstaan waarvan het effect onzeker is. De onzekerheid die bestaat over de hoeveelheid vis die kan gevangen worden zonder het voortbestaan van de visbestanden in gevaar te brengen is hier een voorbeeld van.
- Principile onzekerheid volgt uit verschillende inzichten over de relatie tussen menselijk handelen en de effecten ervan op het maatschappelijk systeem en op zijn componenten. Sommige terugkoppelingseffecten binnen het systeem zijn zo slecht gekend, dat zelfs hun bestaan onderwerp vormt van debat. De onzekerheid vloeit voort uit twijfel over het bestaan van negatieve externaliteiten veroorzaakt door menselijk handelen. Er is onwetendheid over de oorzaak-gevolgrelatie. Daardoor is een kwantitatieve berekening van de onzekerheid niet mogelijk, enkel een normatieve inschatting. De discussies over het bestaan van een menselijke invloed op het klimaatsysteem illustreert dit.
Beide factoren leiden tot onzekerheid over de oorzaak-gevolgrelaties tussen menselijk handelen enerzijds en de ontwikkeling van het maatschappelijke systeem en haar deelcomponenten anderzijds. De onduidelijkheid en onwetendheid over de hoogte of zelfs het bestaan van negatieve externaliteiten leidt tot risico's2 dat menselijk handelen (of een gebrek eraan) niet duurzaam is. Het verhogen van de kennis over deze externaliteiten kan een deel van dat risico wegnemen, maar nooit geheel wegwerken. Het lijkt dan ook verstandig bij toekomstverkenning inzake duurzame ontwikkeling met deze risico's rekening te houden.
Wanneer risico's niet exact meetbaar zijn bevat hun inschatting een subjectief gegeven. Volgens de wrr is: "het bestaan van deze subjectieve risico's er de oorzaak van dat verschillende visies over duurzame ontwikkeling naast elkaar kunnen bestaan". De verschillen in visie komen voort uit verschillen in percepties van deze risico's. Percepties zijn in dit geval "consistente omschrijvingen van hoe de wereld functioneert en hoe beleidmakers hierop zouden moeten reageren"3. Ze vormen in dit rapport de sleutel voor het formuleren van drie handelingsperspectieven. Het volgt daarmee een soortgelijke benadering als het eerste Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling4.
Deze pluralistische benadering van duurzame ontwikkeling houdt dus rekening met een wereld waarin onzekerheden, risico's en een verscheidenheid aan risicopercepties bestaan. Die geven ten slotte aanleiding tot verschillende handelingsperspectieven inzake duurzame ontwikkeling. In dit rapport worden er drie uitgewerkt en toegepast op de tien problematieken. De handelingsperspectieven bestaan telkens uit een wereldvisie en een bijhorende beleidsvisie: iedere wereldvisie beschrijft een andere risicoperceptie ten aanzien van een aantasting van de economische, menselijke en milieukapitaalvoorraden5. De beleidsvisies vatten samen hoe zij die deze risicopercepties voorstaan wensen dat de federale overheid beleidsmatig zou reageren op deze risico's.
Ieder handelingsperspectief is relevant en stemt overeen met een andere politieke visie op de essentile waarden en beginselen van duurzame ontwikkeling. Deze pluralistische benadering is conform de aanpak die het rapport voorstaat. Zij wil immers bijdragen aan een democratisch debat over de eisen die gesteld moeten worden aan de maatschappelijke ontwikkelingen op lange termijn. Zoals dat ook in werkelijkheid het geval is, tonen de handelingsperspectieven het contrast tussen de politieke visies van verschillende categorien actoren. Zij leggen daarbij specifiek de nadruk op het verschil in risicopercepties van het niet-duurzaam beheren van de economische, menselijke en milieukapitaalvoorraden.
4.1.2 Bouwstenen voor de wereldvisies
Om de verschillende wereldvisies te structureren en uit te schrijven is een conceptueel kader nodig. Dit rapport inspireert zich hiervoor op het werk van het icis, Universiteit Maastricht6. Dat maakt gebruik van een integrale systeembenadering als conceptueel kader voor toekomstverkenningen inzake duurzame ontwikkeling. Dit kader laat toe duurzame ontwikkeling te associren met het strategisch beheer van de drie kapitaalvoorraden voorgesteld in deel 1.
4.1.2.1 Het driehoeksmodel
Deel 1 stelde de integrale systeembenadering voor als een driehoeksmodel (zie figuur 1.2). Dat deelt het maatschappelijke systeem op in economische, menselijke en milieukapitaalvoorraden7. Nog volgens dat schema kenmerken vier eigenschappen iedere kapitaalvoorraad: de hoeveelheid kapitaal die aanwezig is (bv. aantal hectaren bos, aantal kilometer spoorwegen), de kwaliteit ervan (bv. biodiversiteit in het bos, dienstverlening van het spoor), de functies die het vervult (bv. recreatie, biotoop, houtproductie; vervoer van personen en goederen) en ten slotte de geografische spreiding van het kapitaal (bv. nabijheid van bos of een station).
Voorraden vergen onderhoud of "vervangingsinvesteringen" om hun gewenste hoeveelheid, kwaliteit, functies en spreiding te vrijwaren. Gebeurt dat in onvoldoende mate, dan is er sprake van onderinvestering of niet-duurzaam beheer van de voorraad en ontstaat er gevaar voor uitputting. De bestaande hoeveelheid, kwaliteit, functies en spreiding van de drie kapitaalvoorraden die samen de maatschappelijke kapitaalvoorraad uitmaken, en de kritische waarden voor hun duurzaam voortbestaan zijn onzeker. Daardoor is de keuze voor investeren in de ene of de andere voorraad subjectief.
De drie wereldvisies laten op verschillende manieren zien hoe de federale overheid de hoeveelheid, kwaliteit, functies en spreiding van de kapitaalvoorraden kan beheren. Ze komen voort uit de verschillen in risicopercepties voor het niet-duurzaam beheren van ieder van de kapitaalvoorraden afzonderlijk en de drie voorraden gezamenlijk.
4.1.2.2 Substitutie tussen kapitaalvoorraden
In de drie wereldvisies worden de risicopercepties ook vertaald naar verschillende interpretaties van de mogelijkheid tot substitutie (zie figuur 1.2) tussen de economische, menselijke en milieukapitaalvoorraden. Op grond van de risicopercepties zal ieder een eigen visie ontwikkelen op de wenselijkheid om tot zulke substituties over te gaan. Het icis8 identificeert drie wederzijdse substitutieverbanden tussen de drie kapitaalvoorraden. Substitutie kan plaatsvinden zowel tussen de verschillende eigenschappen binnen een zelfde kapitaalvoorraad (kwantiteit, kwaliteit, functies en spreiding) als tussen de eigenschappen van de kapitaalvoorraden onderling.
- Substitutie tussen economisch en milieukapitaal: de economische kapitaalvoorraad kan groeien ten koste van de milieukapitaalvoorraad (milieu als grondstof en afvalreservoir). Een deel van de economische kapitaalvoorraad kan echter ook dienen om de milieukapitaalvoorraad te beheren of te doen groeien (milieubescherming).
- Substitutie tussen economisch en menselijk kapitaal: verhoging van de productiviteit van economisch kapitaal (delokalisatie) kan gepaard gaan met een verlaging van het menselijke kapitaal (meer werkloosheid in eigen land), maar een deel van het economische kapitaal kan ook worden ingezet voor het op peil houden van het menselijke kapitaal (gezondheidszorg, veiligheid enz.)
- Substitutie tussen menselijk en milieukapitaal: verhoging van het menselijke kapitaal (meer welzijn door beter wooncomfort) kan druk zetten op het milieukapitaal (meer ruimtebeslag). De bescherming van milieukapitaal (moratorium op visvangst) kan ook het menselijke kapitaal aantasten (werkloze vissers).
De drie in dit rapport ontwikkelde wereldvisies kunnen niet alle vormen van substitutie tussen kapitaalvoorraden weergeven. Daarvoor zouden er veel meer nodig zijn. Zij concentreren zich op de substitutiemogelijkheden tussen economisch kapitaal enerzijds en menselijk en milieukapitaal anderzijds.
4.1.2.3 Het beheer van de kapitaalvoorraden
In de integrale systeembenadering vormt het zorgvuldig beheer van de drie kapitaalvoorraden van het maatschappelijke systeem de essentie van duurzame ontwikkeling. Dat beheer gebeurt volgens de vijf beginselen van duurzame ontwikkeling en de criteria van economische efficintie, sociale rechtvaardigheid en ecologische veerkracht uit deel 1. Iedere wereldvisie neemt de vijf beginselen en drie criteria op zijn eigen, specifieke manier in overweging.
Zoals is afgebeeld in figuur 1.2 (zie deel 1), veranderen kapitaalvoorraden ook door onderlinge interacties en autonome ontwikkelingen. Een specifiek beleid kan slechts een deel van de oorzaken van veranderingen beheren. Vandaar dat het meestal niet gaat om sturen maar om bijsturen van de kapitaalvoorraden.
4.1.3 Omschrijving van de drie wereldvisies
Wat voorafging, verduidelijkte dat de wereldvisies gestructureerd zijn volgens een indeling van het maatschappelijke systeem in drie kapitaalvoorraden. Inhoudelijk verschillen ze van elkaar in de manier waarop de kapitaalvoorraden worden beheerd (hoe in te grijpen in hun hoeveelheid, kwaliteit, functies en verspreiding) en in de substitutiemogelijkheden tussen kapitaalvoorraden. Dat leidt tot het op verschillende manieren omgaan met de vijf beginselen van duurzame ontwikkeling uit deel 1. Die structuurelementen vormen de bouwstenen voor het definiren en uitschrijven van de wereldvisies.
Wat volgt, zet de kerngedachten uiteen die de drie wereldvisies van elkaar onderscheiden. Hoofdstuk 4.2 werkt iedere wereldvisie verder uit en illustreert ze met de tien problematieken van duurzame ontwikkeling uit deel 1. Hoofdstuk 4.3 zet voor ieder van de tien problematieken deze wereldvisies om tot algemene en concrete voorstellen van beleidsvisies voor de federale overheid. De wereldvisies en beleidsvisies vormen samen drie alternatieve handelingsperspectieven. Zij vormen referentiepunten in een open debat dat moet gevoerd worden over de richting die de politiek wil geven aan de uitbouw van een samenleving gericht op duurzame ontwikkeling.
Figuur 4.1 vat de basishypothesen samen waarin de drie wereldvisies van elkaar verschillen. Het betreft de risico's van aantasten van de economische, sociale en milieukapitaalvoorraden en de substitutiemogelijkheden tussen de kapitaalvoorraden onderling.
![]()
Op basis van figuur 4.1 en met behulp van de bouwstenen kan een korte omschrijving van de drie wereldvisies opgemaakt worden.
1. "Benutten": het vrijwaren van de economische kapitaalvoorraad staat centraal. Op korte termijn worden risico's van aantastingen van de voorraden menselijk en milieukapitaal lager geschat dan aantastingen van de voorraad economisch kapitaal. Anders gezegd, de negatieve sociale en milieuexternaliteiten van handelen worden lager geschat dan de negatieve externaliteiten die milieu- en sociale beschermingsmaatregelen kunnen hebben op de economische kapitaalvoorraad. Binnen de economische kapitaalvoorraad moeten daarom zowel de hoeveelheid kapitaal als de functies die ze moet vervullen gevrijwaard blijven. Substitutie van menselijk en milieukapitaal door economisch kapitaal mag, zo lang de opbrengsten uit hun gebruik worden geherinvesteerd en niet geconsumeerd9. In deze visie is sterke economische groei noodzakelijk om op lange termijn voldoende economisch kapitaal voorhanden te hebben. Een deel daarvan zal nodig zijn voor investeringen in het beheer van de menselijke en milieukapitaalvoorraden.2. "Beheren": op korte termijn worden niet alleen risico's van aantasten van de economische kapitaalvoorraad hoog geschat, ook de risico's van aantasten van de menselijke en de milieukapitaalvoorraden zijn substantieel. Zij die deze risicoperceptie voorstaan, willen dat de overheid ingrijpt in de economische kapitaalvoorraad om zowel kwalitatief als kwantitatief voldoende voorraad menselijk en milieukapitaal te vrijwaren. De overheid moet haar ingrijpen echter beperken tot de klassieke benadering van het beheer van de economische kapitaalvoorraad in het bijzijn van externaliteiten. Een verhoging van de kwaliteit van het economische kapitaal compenseert een verlies aan hoeveelheid ervan. De functies die het economische kapitaal moet vervullen, blijven ongewijzigd. De substitutiemogelijkheden tussen kapitaalvoorraden onderling zijn beperkter dan in het scenario "benutten".3. "Omvormen": de risico's van aantasten van de menselijke en milieukapitaalvoorraden worden in deze wereldvisie heel hoog geschat. De negatieve sociale en milieuexternaliteiten van het menselijke handelen zijn omvangrijk. Het risico van ingrijpen in de economische kapitaalvoorraad worden daarentegen veeleer laag geschat. Voorstanders van deze visie willen dat de overheid op korte termijn ernstig ingrijpt in de economische kapitaalvoorraad om de menselijke en milieukapitaalvoorraden te beschermen. Ingrepen in het economische kapitaal hebben betrekking op de vermindering van de hoeveelheid, de verbetering van de kwaliteit en op de verandering van de functies die het economische kapitaal moet voortbrengen. Ook een rechtvaardige mondiale geografische spreiding van de voorraad economisch, menselijk en milieukapitaal staat in deze wereldvisie centraal.4.1.4 Vertaling van de wereldvisies naar beleidsvisies
Figuur 4.2 vat de redenering samen die werd opgebouwd in wat voorafging. Het uitgangspunt was dat onduidelijkheid en onwetendheid over de werking van het maatschappelijke systeem aanleiding geeft tot onzekerheden over de toekomst. Het gevolg daarvan is het bestaan van risico's. De inschatting van die risico's is voor een deel subjectief, ze geven dus aanleiding tot uiteenlopende risicopercepties. Die vormen de basis voor verschillende handelingsperspectieven.
![]()
Zoals al werd toegelicht, zijn de handelingsperspectieven op te delen in wereldvisies en beleidsvisies. De wereldvisies tonen hoe tegen risico's wordt aangekeken. De beleidsvisies vertalen de wereldvisies in concrete maatregelen om het maatschappelijke systeem bij te sturen in de richting van een duurzame ontwikkeling. Dat wordt in dit rapport gellustreerd met de tien gekozen problematieken. Zo ontstaan drie verschillende ontwikkelingspaden voor de problematieken.
De figuur toont ook dat een reeks exogene factoren of determinanten de situatie van de problematieken benvloeden. De maatregelen in de beleidsvisies kunnen daarom hetzij rechtstreeks inwerken op de staat van de problematieken, hetzij onrechtstreeks via de benvloeding van de determinanten. De gebrekkige kennis over het verband tussen de determinanten, de staat van de problematieken en de effecten van maatregelen, draagt verder bij tot de onzekerheid over de toekomst.
4.1.5 Determinanten als aanknopingspunten voor het beleid
Welke van de drie beleidsvisies ook de voorkeur geniet om maatregelen te formuleren heeft de overheid informatie nodig over de situatie van de problematieken en over hun belangrijkste determinanten (figuur 4.2). Voor het eerste kan worden verwezen naar deel 1 en deel 2 van dit rapport. Voor het tweede geeft het volgende onderdeel het resultaat van een analyse van de voornaamste determinanten van de tien problematieken. Ze zijn ingedeeld in economische, technologische, geografische, psychosociale en sociale determinanten. De instititutionele determinanten vormen de laatste categorie. Zij sturen de andere determinanten in de gewenste richting10. De determinanten vormen samen met de eigenlijke problematieken de aanknopingspunten voor het beleid.
4.1.5.1 Economische determinanten
Het niveau van economische groei is een belangrijke determinant voor de evolutie van alle problematieken. Daarnaast kunnen ook specifieke kosten en opbrengsten van belang zijn voor welbepaalde problematieken.
Voor ondernemingen vergemakkelijkt een klimaat van sterke economische groei de toegang tot kapitaal, het nemen van risico's en de ontwikkeling en commercialisering van nieuwe producten. Ook zullen spaarders hun geld meer beleggen in aandelen. Dat kan het ethische beleggen stimuleren. Bij hoogconjunctuur zullen spaarders immers sneller geneigd zijn hun portefeuille uit te breiden met ethische beleggingen. Bij laagconjunctuur zullen zij daarentegen kiezen voor meer traditionele roerende en onroerende kapitaalvormen, zonder oog voor de sociale of milieu-impact ervan. Ook voor de vraag naar energie en het vervoer van personen bestaat er totnogtoe een positieve inkomenselasticiteit11: bij economische groei stijgt het nationale inkomen en daarmee ook de energieconsumptie en de vraag naar transport. Voor energie vermindert die elasticiteit wel een beetje dankzij efficintiewinsten.
Interestvoeten maken een groot deel uit van de kostprijs van investeringen. Als nieuwe productiestrategien gepaard gaan met nieuwe investeringen, zullen hoge interestvoeten remmend werken. Ook de prijs van grondstoffen, de loonkosten en van de kosten van vervuiling zijn belangrijke determinanten voor ondernemingen. Het succes van ethische beleggingen zal afhangen van hun relatieve opbrengst op korte, middellange en lange termijn in vergelijking met klassieke fondsen. Het succes en de verspreiding van informatie- en communicatietechnologien (ict) zullen ook afhangen van de prijs van internettoegang, computermateriaal en software. De vraag naar energie zal ook prijsgebonden zijn. Die hangt op haar beurt af van de hoeveelheid en de stabiliteit van de aanvoer en de economische groeivooruitzichten. De vraag naar de verscheidene transportmodi is een functie van hun relatieve (vb. bus versus auto) en absolute prijs. Ten slotte zal de financile verantwoordelijkheid van de werkgever in geval van ziekte of arbeidsongeschiktheid van werknemers mee bepalen hoeveel er wordt genvesteerd in veiligheid en gezondheid op de werkplaats.
4.1.5.2 Technologische en wetenschappelijke determinanten
Technologische en wetenschappelijke kennis en wie de kosten daarvan draagt, bepalen het beleid voor een aantal problematieken. Het gaat hier om: de gezondheid op het werk, de gevolgen van tabaksgebruik, de energieproductie en -consumptie, het gebruik van ggp's, de ontwikkeling van alternatieve productiestrategien, de verspreiding van ict en het onderzoek naar nieuwe toepassingen ervan voor specifieke doelgroepen.
Kennis over de negatieve effecten van blootstelling aan producten heeft een invloed op de normen voor veiligheid en gezondheid op de werkplaats. De medische vooruitgang zal de risico's van tabaksgebruik verduidelijken, maar gedeeltelijk ook de schade van roken en van blootstelling aan risicoproducten op het werk beperken. De ontwikkeling van ict verhoogt ook de toegang tot informatie, zodat werknemers zich beter kunnen wapenen tegen gezondheidsrisico's op het werk. Nieuwe boortechnieken verhogen de beschikbare voorraden fossiele energiedragers, maar onderzoek naar hernieuwbare energiebronnen verhoogt ook de concurrentiepositie van milieuvriendelijkere alternatieven. Technologische en wetenschappelijke vooruitgang kunnen het niveau van onzekerheid over de potentile risico's en baten van ggp's verminderen. Nieuwe producten, productie- en managementtechnieken vergroten ten slotte de mogelijkheden tot de ontwikkeling van meer duurzame productiestrategien.
4.1.5.3 Geografische determinanten
Mondialisering, politieke stabiliteit, geografische spreiding van de kapitaalvoorraden en ruimtelijke ordening, benvloeden rechtstreeks de evolutie van verscheidene problematieken.
Door mondialisering ontstaat bij de verwerkende nijverheid in gendustrialiseerde landen de neiging zich te concentreren op het ontwerpen van producten en het voeren van onderzoek en ontwikkeling. De eigenlijke productie delokaliseert naar landen met een potentieel aan goedkopere arbeidskrachten. Delokalisatie naar landen met minder strenge wetgeving zet ook de normen voor gezondheid en veiligheid op de werkplaats onder druk. Het tabaksgebruik vindt via de mondialisering ook uitbreiding. De ict laten dan weer toe dat de overheid en derden gemakkelijker toegang hebben tot informatie. Dat stelt hen in staat een betere controle uit te oefenen op de activiteiten van ondernemingen in alle uithoeken van de wereld.
De stabiele aanvoer van energie is een sleutelfactor in het energiebeleid. Hij staat onder meer bloot aan invloeden van de mondiale en regionale politieke stabiliteit en de grootte en geografische spreiding van reserves aan fossiele brandstoffen. De vraag naar transport van personen hangt ook af van de woonplaats, werkplaats en plaats van vrijetijdsbesteding. Een overheid kan deze determinanten onder meer bijsturen via ruimtelijke ordening en de ontplooing van telewerk.
4.1.5.4 Psychosociale determinanten
De gevoeligheid van bedrijfsleiders, werknemers, consumenten en spaarders voor de sociale en milieugevolgen van productie en consumptie speelt een rol in bepaalde problematieken.
Ondernemingen zullen zich laten leiden door de gevoeligheid van hun klanten voor het milieu en sociale bescherming. De kennis van werknemers over gezondheidsrisico's op het werk en hun houding ertegenover, zal bepalen hoe zij hiermee wensen om te gaan. De houding van consumenten tegenover ggp's zal ook hun succes en het overheidsoptreden bepalen. Het gedrag van consumenten zal ten slotte een rol spelen in de ontwikkeling van de sociale economie, het tabaksgebruik en het gebruik van alternatieve transportmodi.
Dat geldt ook voor ethische financiering. Aandeelhouders maken steeds vaker gebruik van hun vetorecht op de algemene vergaderingen om ondernemingen te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheden. Ook bij fondsbeheerders en financile analisten bestaat er een stijgende belangstelling voor ethische beleggingen. 77% van de beleggers verkiest sociaal verantwoorde beleggingsfondsen boven andere, voor gelijke of hogere langetermijnrendementen en ondanks hun mogelijk lagere opbrengst op korte termijn12. 30% denkt dat de beheersing van sociale en milieurisico's de marktwaarde van een bedrijf op korte termijn positief benvloedt. 86% denkt dat dit gebeurt op lange termijn.
4.1.5.5 Sociale determinanten
Sociale determinanten zijn bijvoorbeeld: de toegang tot en de kwaliteit van het onderwijs, de opbouw van sociale zekerheid, de evolutie in het aantal gezinnen en de situatie op de arbeidsmarkt. Ze kunnen bepalend zijn voor sommige problematieken.
Voor een herorintering van de productiestrategien is de beschikbaarheid van voldoende geschoold personeel een belangrijke determinant. Toegang tot opleidingen voor het gebruik van nieuwe ict in het onderwijs en op de werkplaats vormen daarin een belangrijk element. De kwaliteit van de sociale zekerheid zal richtinggevend zijn voor het effect van tabaksgebruik en gezondheid op het werk. Naarmate mensen armer zijn, zullen zij ook meer gezondheidsrisico's aanvaarden in ruil voor werk.
De evolutie van het aantal huishoudens zal het energiegebruik en de vraag naar transport benvloeden. De laatste jaren is er een verhoging van het aantal huishoudens in Belgi, ondanks een bijna stabiel bevolkingsaantal. Daardoor zal de vraag naar energie en transport geneigd zijn te verhogen. Andere sociale determinanten zijn de werkgelegenheidsgraad en de werkloosheidsgraad. De algemene lage werkgelegenheidsgraad is een belangrijke determinant voor de ontwikkeling van de sociale economie.
4.1.5.6 Institutionele determinanten
De evolutie van alle problematieken en hun determinanten hangt ten slotte ook nauw samen met het wettelijke en institutionele kader waarin zij zich ontwikkelen (zie deel 1.1.3). Het kan meerdere bevoegdheidsniveaus omvatten.
De visvangst hangt sterk af van het gemeenschappelijke Europese visserijbeleid. Een Europees Witboek over de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen is in de maak. Nieuwe wetgeving in de meeste Europese landen, waaronder Belgi, verplicht pensioenfondsen hun beleggingsstrategie openbaar te maken. Beide ontwikkelingen zullen een invloed hebben op de evolutie van ethische financiering. De gezondheid op het werk en het tabaksgebruik zijn dan weer rechtstreeks benvloedbaar door voorschriften van de overheid over product- en productienormen. Gezondheid op het werk is ook nog benvloed door de wet op de bescherming van werknemers en de syndicale rechten. De marktreglementering is ten slotte richtinggevend voor de energieproductie en -consumptie.
1wrr (1994). Duurzame Risico's: een Blijvend Gegeven. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 44. Standaard Uitgeverij: Den Haag.
2Risico wordt in dit rapport gezien als een gevolg van onzekerheid. Het hanteert daarmee de alledaagse betekenis van de term "risico" om eender welke situatie aan te duiden die tot nefaste gevolgen kan leiden. Het gaat daarmee voorbij aan de meer wetenschappelijke betekenis als (kwantificeerbare) waarschijnlijkheid dat een bepaald ongewenst effect zich zou voordoen.
3Van Asselt, Rotmans, Elsen & Hilderink (1995), Onzekerheid in gentegreerde assessment modellen: een op culturele perspectieve gebaseerde methode. rivm.
4tfsd (1999). Op weg naar duurzame ontwikkeling? Federaal rapport duurzame ontwikkeling. Brussel: Federaal Planbureau.
5Voor een definitie van deze begrippen, zie 1.2 of 4.1.2.1.
6Zie o.m. (a) Van Notten, Rotmans & Van Asselt (summitted to Futures 21/12/2001). An updated scenario typology: an attempt at synthesis. (b) Rotmans, Kemp & Van Asselt (2001). Transition management in public policy. The Journal of Futures Studies, strategic Thinking and Policy. Vol. 3 nr. 1 2/2001, Cambord Publishing. (c) Van Asselt & Rotmans J. (2002). Uncertainty in Integrated Assessment Modelling: from Positivism to Pluralism. Climate Change 00: 1-31 - rivm & icis (2001), Uncertainty and rivm's Environmental Outlook: Documenting a learning process, rivm, Nederland. (d) Van Asselt (2000), Perspectives on Uncertainty and Risk: the prima approach to decision-support, Kluwer Academic Publishing, The Netherlands; icis (1999). Integrated Assessment: a bird's-eye view. Universiteit Maastricht. (e) Greeuw, Van Asselt, Grosskurth, Storms, Rijkens-Klomp, Rothman & Rotmans (2000). Cloudy Crystal balls: An assessment of recent European and global scenario studies and models. Exterps' corner report Prospects and scenarios nr. 4, eea, Kopenhagen.
7Ter herinnering: de term "kapitaalvoorraad" mag hier niet worden gereduceerd tot de louter economische gebruikswaarde van het object. Het omvat ook de niet-gebruikswaarde of intrinsieke bestaanswaarde ervan.
8Rotmans e.a. (2001). Duurzame Ontwikkeling: van concept naar uitvoering. icis. Universiteit Maastricht.
9Bij toepassing van de zogenaamde Hartwick's rule. Die stelt dat de opbrengsten uit de exploitatie van niet-hernieuwbare milieukapitaalvoorraden moeten worden geherinvesteerd in fysisch of menselijk kapitaal om het niveau van consumptie constant te houden.
10 In het psr-kader uit deel 2 vormen zij de antwoorden van het beleid op de evolutie in de problematieken.
11De inkomenselasticiteit geeft het effect weer van een (kleine) verandering van het inkomen op de vraag naar een goed.
12csr Europe (2001). The European Survey on socially responsible investment and the financial community. csr Europe & Euronext.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
2.3.4 Gezondheid: evolutie van de levensverwachting in Belgi en in de wereld
De levensverwachting dient hier om de gezondheidstoestand van de bevolking te omschrijven. De hogere gemiddelde levensverwachting bij de geboorte in Belgi en in de wereld weerspiegelt een verbetering van de menselijke gezondheid. Toch delen alle inwoners van planeet niet in die verbeteringen. Ongelijkheden inzake levensverwachting in goede gezondheid bestaan ook in Belgi.
Definitie
![]()
De levensverwachting bij de geboorte is het aantal nog te verwachten levensjaren voor een pasgeborene indien het dan geldende sterftecijfer gedurende zijn of haar hele leven ongewijzigd zou blijven. Dat wordt hier berekend voor 1970 en 1997 door een onderscheid te maken tussen de landen waar de menselijke ontwikkelingsindex (moi, human development index) hoog is (bv. Belgi), gemiddeld of laag (zie figuur 2.26). De moi, die de vn publiceren binnen hun ontwikkelingsprogramma (undp), wordt berekend door de levensverwachting bij de geboorte, een scholingsindex en een inkomensindex (reeel bbp, gebaseerd op de koopkrachtpariteiten) te combineren.
De berekening van de levensverwachting in goede gezondheid (voorgesteld in figuur 2.27) is het aantal jaren dat mensen kunnen leven zonder gezondheidsproblemen te ervaren die hen ervan weerhouden hun gezondheid als bevredigend te beschouwen. Ze wordt hier gegeven voor mannen ouder dan 25 jaar. Dat is ouder dan de leeftijdscategorie met talrijke sterfgevallen door ongeval of zelfmoord. De figuur 2.27 toont dus de leeftijd die deze personen zouden kunnen bereiken volgens hun opleidingsniveau, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de jaren waarbij deze personen leefden met een goede gezondheid en met een slechte gezondheid.
Situatie en trend
Wereldwijd stijgt gemiddeld de levensverwachting. Toch hebben de landen met de laagste moi de achterstand die ze bijna 30 jaar geleden hadden op de landen met een hoge moi, niet weggewerkt. Zo'n 300 miljoen mensen leven in 16 landen waar de levensverwachting gedaald is tussen 1975 en 1995 (in sommige voormalige sovjetrepublieken met vijf jaar in acht jaar tijd1). De levensverwachting verschilt ook tussen de bewoners van een zelfde land, naar hun opleidingsniveau. In Belgi bedraagt het verschil tussen de hoogste en de laagste scholingsgraad vijf jaar voor mannen en drie jaar voor vrouwen2.
Een langere levensduur moet ook bewerkstelligd worden door goede gezondheidsomstandigheden te waarborgen. De indicator over de levensverwachting in goede gezondheid maakt het mogelijk de kwaliteit van de levensduur te evalueren. Enqutes tonen aan dat de levensduur in goede gezondheid stijgt met het sociaal-economische niveau: hoe hoger het inkomen van een individu, hoe hoger de levensverwachting in goede gezondheid. Er zijn diverse oorzaken voor die verschillen: toegang tot betere zorgverlening, levens- en werkomstandigheden, leefgewoonten. Roken bijvoorbeeld, wordt beschouwd als de oorzaak van meer dan de helft van het mortaliteitsverschil tussen volwassen mannen die behoren tot de hoogste sociaal-economische categorie en mannen die deel uitmaken van de laagste categorie3 (zie ook 2.2.4).
Relevantie voor een duurzame ontwikkeling
De indicatoren tonen de ongelijkheden bij zowel de wereldwijde levensverwachting stricto sensu als bij de levensverwachting in goede gezondheid tussen de sociaal-professionele categorien in Belgi. Die zijn verontrustend. De levensverwachting hangt immers af van de levensomstandigheden (o.m. voeding, toegang tot zorgverlening, oorlogen, ongevallen, geweld, verontreiniging, werkomstandigheden, roken). De verschillen wijzen op de geringe invulling van de basisbehoeften vooral in de ontwikkelingslanden en op de problemen met de huidige consumptie- en productiepatronen in de industrielanden.
![]()
De grote ongelijkheden op het vlak van de levensverwachting in goede gezondheid tussen de verschillende sociaal-professionele categorien beperken bovendien de individuele en collectieve ontwikkelingsmogelijkheden. De jaren in slechte gezondheid zijn immers zowel economisch als sociaal een dure aangelegenheid voor de gezinnen, de bedrijven, de sociale zekerheid.
Doelstelling
Het recht op gezondheid staat in de Verklaring van de Rechten van de Mens (art. 25 : "ieder heeft recht op een levensstandaard die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin"), in art. 23 van de Belgische Grondwet en in het Verdrag van Amsterdam (art. 152, ex 129: "Bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap wordt een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid verzekerd."
1who (2001) Poverty and Health. Evidence and action in who's European Region. eur/rc51/8.
2Bossuyt N. & Van Oyen H. (2001). Gezondheidsverwachting volgens socioeconomische gradint in Belgi. Brussel: Instituut voor Volksgezondheid.
3Bossuyt & Van Oyen. idem.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
2.2.5 Visvangst en biologische diversiteit in zee: evolutie in de Noordzee en in de wereld
De visvangst maakt deel uit van de druk die het milieukapitaal zwaar belast. De Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (fao) stelt dat driekwart van de mariene visgronden (bijna) overbevist zijn. Daardoor dalen de visvoorraden sterk of herstellen ze slechts traag.
Definitie
![]()
Een visgrond is overbevist als hetzij de visvangst in kwestie de grens overschrijdt die normaal nodig is om het voortbestaan van de vis te waarborgen, hetzij als de vispopulatie in kwestie kleiner is dan nodig om een maximumrendement te halen dat duurzaam blijft op langere termijn. Figuur 2.13 toont de evolutie in ton sinds begin jaren zestig van de wereldwijde zeevisvangst en de evolutie van de totale visvangst, aquacultuur inclusief. De ruimte tussen de twee curven toont dus de visvangst in zoet water en de productie van de aquacultuur. Figuur 2.14 toont de exploitatie van zeetong in de Noordzee sinds eind jaren vijftig. Daarbij maakt ze een vergelijking met het sterftecijfer van de zeetong door visvangst en de reproductiecapaciteit van de zeetongpopulatie die weergegeven wordt door de biomassa1 van de reproductievoorraad. De reproductievoorraad is het deel van de populatie dat bijdraagt tot de reproductie van de soort2.
Situatie en trend
De evolutie van de wereldwijde zeevisvangst vertoont vanaf eind jaren tachtig een limiet van ongeveer 70 miljoen ton per jaar. Die limiet volgt na een vervijfvoudiging van de visvangst in de laatste veertig jaar. Hij toont dat de visstocks de snelle en vaak ongecontroleerde exploitatie niet meer aankunnen. De totale visvangst neemt echter verder toe door de grotere inbreng van de aquacultuur.
De overbevissing van verscheidene visgronden en vissoorten kan de limiet van de totale visvangst in zee verklaren. Figuur 2.14 illustreert dit. Het sterftecijfer van zeetong door visvangst groeit, terwijl de reproductiecapaciteit van de zeetongpopulatie daalt. De twee horizontale rechten geven de ramingen van de maximale houdbare sterfte voor 2001 en de minimale reproductievoorraad om het voortbestaan van de populatie te waarborgen. Hieruit blijkt dat in 2001 de sterfte door visvangst groter was dan de maximale houdbare sterfte en de biomassa van de reproductievoorraad ligt nauwelijks hoger dan de minimale waarde. De exploitatie van de zeetongpopulatie in de Noordzee waarborgt het voortbestaan van de beschikbare voorraad niet en brengt dus de voortzetting van die exploitatie in gevaar.
Relevantie voor een duurzame ontwikkeling
![]()
Die indicatoren wijzen op de overbevissing en de verdwijning van soorten die hiermee gepaard gaat. Ze tonen aan dat het huidige ontwikkelingspatroon een bedreiging vormt voor het vermogen van de toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien. De ineenstorting van de visbestanden of de verdwijning van soorten kunnen de toekomstige generaties belangrijke, zelfs fundamentele hulpbronnen voor hun ontwikkeling ontnemen. De overbevissing kan een impact hebben op de biodiversiteit (zie 2.3.3). Bijvoorbeeld, in de Noordzee verdwijnen bepaalde zeesoorten (rog, haring, makreel, bruinvissen, dolfijnen, zeehonden, purperslakken, platte oesters enz.) en diadromen3 (steur, zalm, lamprei, aal enz.) of worden zeldzaam. De gevolgen van de ineenstorting van de visvoorraden kunnen niet of moeilijk omkeerbaar zijn.
Doelstelling
De doelstellingen voor de visvangst worden bepaald op Europees vlak binnen het gemeenschappelijk visserijbeleid. De federale overheid belooft in het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling om op Europees vlak de achteruitgang van de visvoorraden een halt toe te roepen en een ecosysteemgericht beheer voor de visvangst te ontwikkelen dat overbevissing van de visgronden uitsluit ( 324). Ze wil ook de mariene biodiversiteit bewaren en bedreigde of verdwenen diersoorten herinvoeren ( 325) (zie ook 3.2).
1Totale gewicht van alle individuen die op een bepaald moment aanwezig zijn in de uitbreidingszone van die voorraad.
2Figuur 2.14 bevat bepaalde toestandindicatoren die de evolutie van de vruchtbare stock aan tong in de Noordzee laten zien. Om de link te leggen met de sterftegraad zijn ze ook hier opgenomen.
3Deze term wordt gebruikt om soorten aan te duiden die zowel in zoet- als zoutwater leven. Deze categorie omvat de anadrome vissen (zoals de zalm) die om te gaan paaien terugkeren naar zoetwater en catadrome vissen (zoals de paling) die het omgekeerde doen.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
2.5 Synthese
Dit tweede deel van het rapport behandelt 66 indicatoren voor de tien problematieken die in dit rapport behandeld worden. Die indicatoren worden voorgesteld in 19 identiek gestructureerde fiches en zijn gerangschikt volgens het druk-toestand-antwoord-model (d-t-a).
Deze indicatoren laten toe om, zoals gesteld in de wet van mei 1997, de bestaande situatie inzake duurzame ontwikkeling te beschrijven en te analyseren. Ze dragen ook bij tot het maatschappelijke debat over de te kiezen indicatoren om kijken of Belgi gaat naar een duurzame ontwikkeling. Deze lijst is helemaal niet definitief. Hij zal evolueren en in de volgende rapporten worden uitgebreid met andere indicatoren. Die zullen andere problemen en kansen inzake duurzame ontwikkeling aangeven afhankelijk van de reacties van de maatschappij en van de activiteiten van de Task Force Duurzame Ontwikkeling.
De lijst van 66 indicatoren sluit aan bij de werkzaamheden op internationaal vlak en in verschillende landen om een lijst van indicatoren voor een duurzame ontwikkeling op te stellen. Omdat die lijst van 66 echter op specifieke en concrete problemen slaat, verschilt hij nogal van de internationale indicatorenlijsten. Indicatoren zoals die op de lijst van de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling van de vn en de structurele indicatoren van de Europese Commissie dienen vaak voor problematieken die meestal in het licht van duurzame ontwikkeling behandeld worden: energie, vervoer, visvangst, armoede. De indicatoren behandelen specifieke problemen zoals tabak, biotechnologie, sociale economie en ethische financiering. Ze werpen een nieuw licht op de diversiteit van de vraagstukken en de problematieken waarvoor een benadering van duurzame ontwikkeling een oplossing kan bieden.
Voor bepaalde problemen bestaan er echter geen indicatoren en/of recente en kwalitatieve gegevens, waardoor de juiste toestand onbekend is en niet correct opgevolgd kan worden. Dat is meer specifiek zo voor de tabaksconsumptie wereldwijd, de gezondheid op de werkplaats in Belgi, de productiestrategien van de bedrijven (de gegevens vertonen nogal wat hiaten) of de sociale economie (er bestaan geen gegevens om de doelstellingen van de overheid te beoordelen). Die hiaten vormen een belangrijke rem op de beoordeling van het beleid voor duurzame ontwikkeling.
De 66 indicatoren waarvoor gegevens gepresenteerd zijn, geven niettemin concrete informatie in hoeverre Belgi, in vergelijking met de ontwikkelingen wereldwijd, op een duurzame ontwikkeling gericht is. Hoewel de indicatoren niet alle aspecten van de ontwikkeling beslaan, maken zij het toch mogelijk bepaalde kritieke situaties en trends voor de toekomst aan het licht te brengen zowel voor Belgi als wereldwijd:
- De indicatoren die in dit rapport de druk verduidelijken, tonen dat de menselijke activiteit nog altijd een zware druk uitoefent op het menselijke en het milieukapitaal: de energie- en tabaksconsumptie, het personenvervoer en de visvangst nemen toe. Nieuwe activiteiten zoals het gebruik van informatie- en communicatietechnologien en van genetisch gewijzigde planten (ggp) kennen wereldwijd steeds meer succes. Toch is het zo dat de teelt van ggp in Belgi bijna onbestaand is.
- Door die druk gaat de toestand van het milieu-, menselijk en economisch kapitaal stilaan veranderen. De indicatoren tonen dat de toename van de broeikasgassen, het verschijnsel van de ozonpieken (ondanks de gemiddelde daling van de concentratie aan ozonvoorbereidende gassen) en het groot aantal bedreigde levensvormen het milieukapitaal steeds kwetsbaarder maken. Qua menselijk kapitaal zijn de ontwikkelingslanden er niet in geslaagd de achterstand, die zij tegenover de industrielanden op het vlak van de levensverwachting hadden, op te halen en is de armoede er nog steeds heel groot. In Belgi steeg de levensverwachting door de medische en sociale vooruitgang en werd in de jaren negentig de armoede, indien ze gemeten wordt volgens het inkomen, bedwongen. Maar qua gezondheid en armoede winnen andere problemen aan belang zoals de overmatige schuldenlast en sterfte als gevolg van ademhalingsziekten. Tegelijkertijd kent het fysieke kapitaal in Belgi sinds 30 jaar gemiddeld een voortdurende stijging, wat een weergave is van de economische dynamiek in die periode.
- De samenleving reikt antwoorden aan om die verontrustende trends op het vlak van druk en toestand om te buigen. Sommige daarvan, die in de dit deel worden verduidelijkt, zijn zeer bemoedigend. Het gaat om de ethische financiering en de sociale economie, die zich de jongste vijf jaar sterk ontwikkeld hebben en waarvan de bijdrage tot duurzame ontwikkeling gevaloriseerd en benadrukt moet worden. Hoewel milieuoverwegingen nog maar weinig in de productiestrategie van de ondernemingen uit de verwerkende nijverheid gentegreerd zijn, zijn zij wel al aanwezig in hun productieproces.
Bovendien wijst het d-t-a-model op bepaalde verbanden tussen de economische, sociale en ecologische componenten van de ontwikkeling en maakt zij de mogelijke wisselwerking tussen de problematieken, die in dit rapport worden behandeld, duidelijk. Een voorbeeld: de hoge tabaksconsumptie in de rijke landen tijdens de jongste 30 jaar ligt aan de basis van een groot aantal sterfgevallen als gevolg van ademhalingsziekten. Die sterfgevallen zorgen voor hoge sociale en economische kosten. De ethische financiering, die in vele gevallen de tabaksproducenten bestraft, zou die ondernemingen ertoe kunnen aanzetten hun activiteit te herorinteren en/of minder schadelijke producten te ontwikkelen. Dat zou dan weer een impact op het tabaksverbruik hebben. Een ander voorbeeld is het vervoer: doordat er steeds meer een beroep gedaan wordt op het transport, is er een hogere uitstoot van co2 en andere vervuilende stoffen in de atmosfeer. Die druk ligt op zijn beurt aan de basis van de opwarming van het klimaat en van sterfgevallen als gevolg van ademhalingsziekten. Door hun transportbehoeften te wijzigen, kunnen ondernemingen via hun productiestrategie een antwoord voor die problemen aanreiken.
Deel 2 knoopt aan met deel 3 van het rapport door in elke fiche, die de indicatoren omschrijft, een rubriek met doelstellingen op te nemen. Door die rubriek kunnen de indicatoren aan het overheidsbeleid gekoppeld worden. Zij vermeldt de doelstellingen van de overheid in verband met de voorgestelde indicatoren en geeft aan of de intermediaire doelstellingen bereikt werden. Hieruit blijkt dat er slechts in een paar gevallen kwantitatieve intermediaire doelstellingen bestaan: energie (hernieuwbare energie, Kyoto-protocol enz.), de gezondheid op de werkplaats (het gebruik van asbest), de armoede (de overmatige schuldenlast), de productiestrategie van de ondernemingen (Europese milieukeur), de sociale economie (het aantal tewerkgestelden in de sociale economie). In de overige gevallen zijn er voor de uiteindelijke doelstellingen geen tussentijdse doelstellingen voorzien of werden ze niet gekwantificeerd.
De analyse van de doelstellingen wordt verdergezet in deel 3. Dat behandelt de antwoorden van het beleid op de tien besproken problematieken.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
1.1 Ontwikkeling
Na een herhaling van de definitie van het begrip ontwikkeling, zoals aangenomen in het eerste federaal rapport, worden in dit hoofdstuk de tien ontwikkelingsvraagstukken voorgesteld waarop dit tweede rapport toegespitst werd (1.1.1). Elk vraagstuk heeft betrekking op verschillende aspecten van het maatschappelijk leven. Elk vraagstuk laat toe om het begrip "kapitaal" en de economische, sociale en ecologische componenten van de ontwikkeling te concretiseren (1.1.2). Deze tien vraagstukken gaan over een brede waaier van sectoren. Ze bevatten kansen maar ook problemen verbonden met ontwikkeling.
Om zulke vraagstukken te beantwoorden zijn instellingen nodig die in staat zijn beslissingen te nemen die deze kansen en problemen benvloeden (1.1.3). In hoofdstuk 1.2 wordt onderzocht wat nodig is opdat die oplossingen eventueel "duurzaam" zouden zijn. Dit hoofdstuk brengt alleen het algemene kader voor de ontwikkeling van een samenleving in herinnering. Het behandelt nog niet de doelstellingen en specifieke beperkingen van een duurzame ontwikkeling.
1.1.1 Ontwikkelingskansen en -problemen
Het eerste Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling omschrijft de maatschappelijke ontwikkeling als volgt: "de ontwikkeling van een maatschappij [is] de verandering van haar levensomstandigheden, in wisselwerking met haar mogelijkheden om beslissingen te nemen en acties te ondernemen, onder meer op politiek vlak"1.
Dit tweede rapport gaat uit van dezelfde definitie en legt de nadruk op:
- Het feit dat ontwikkelingsvraagstukken niet alleen een zaak zijn van de arme landen maar van alle landen, dus ook van de zogeheten "ontwikkelde landen".
- De mogelijkheden die de actoren hebben om via hun beslissingen en andere acties de ontwikkeling van een maatschappij op specifieke doelstellingen te richten.
- De behoefte aan kennis in het algemeen en wetenschap in het bijzonder (zowel menswetenschappen als exacte en natuurwetenschappen) om de mogelijkheden om de ontwikkeling te sturen beter te kunnen omschrijven.
- De hefbomen die de besluitvormers kunnen gebruiken om in te werken op de "determinanten" die de na te streven doelstellingen benvloeden.
- Het begrip "vooruitgang" dat de ontwikkeling naar de verwezenlijking van bepaalde "ultieme doelstellingen" op heel lange termijn richt.
- De mogelijkheid om de weg naar die ultieme doelstellingen te effenen door op korte of middellange termijn "intermediaire doelstellingen" na te streven.
Tabel 1.1 somt de tien ontwikkelingsvraagstukken op die in dit rapport behandeld worden. Die worden meestal beschouwd als ofwel economisch (bv. energie, vervoer, productie, ondernemingen), ofwel sociaal (bv. gezondheid, armoede, uitsluiting), ofwel ecologisch van aard (bv. biologische diversiteit, klimaatverandering). De tien vraagstukken kunnen twee per twee gekoppeld worden aan de volgende vijf grote ontwikkelingsthema's: beheer en productie van de ondernemingen (1, 2), bestrijding van armoede en uitsluiting (3, 4), beheer en behoud van de natuurlijke hulpbronnen (5, 6), energie en vervoer (7, 8), gezondheid en luchtvervuiling (9, 10). Dit rapport zal evenwel aantonen dat de oplossingen voor deze vraagstukken betrekking hebben op het geheel van het maatschappelijk leven. Het behandelt ze dus niet sectoraal of beperkt tot het beheer van het betreffende domein, maar op transversale wijze.
De meeste van die ontwikkelingsvraagstukken zijn niet nieuw. Heel wat van die vraagstukken werden behandeld buiten het kader van de akkoorden van de vn-Conferentie over Milieu en Ontwikkeling van Rio. Ze komen dus meestal niet aan bod in publicaties over duurzame ontwikkeling. Een nieuwigheid van dit rapport is dat het belang van deze vraagstukken wordt aangetoond, niet alleen voor de ontwikkeling in het algemeen, zoals vermeld in tabel 1.1, maar ook in het bijzonder voor duurzame ontwikkeling (zie 1.3).
De tien ontwikkelingsvraagstukken werden geselecteerd op basis van verscheidene criteria: ten minste gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de federale overheid vallen, betrekking hebben op sectoren waarover wetenschappelijke studies bestaan en waarover voldoende deskundigheid werd opgebouwd binnen de groep die het rapport opstelde, samen voldoende verschillende sectoren van activiteit omvatten en tegelijk het evenwicht tussen economische, sociale en ecologische aspecten van de ontwikkeling waarborgen. Behalve wat betreft de toepassing van deze criteria, blijft de keuze van de specifieke ontwikkelingsvraagstukken behandeld in elk rapport onvermijdelijk gedeeltelijk arbitrair.
Het zijn echte "vraagstukken" die nog een "oplossing" moeten krijgen. Hoewel ze al lang bestaan, zijn sommige moeilijk te beheren. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de tabaksconsumptie en de mobiliteit van personen. Andere hebben te maken met het gebruik van nieuwe technologien. Nog andere, zoals de sociale economie of de ethische financiering van ondernemingen, bieden nog onvolledige oplossingen voor oude problemen. Tabel 1.1 geeft voor elk van de vraagstukken voorbeelden van kansen maar ook van problemen die te maken hebben met ontwikkeling. Het behandelt dus nog niet de specifieke aspecten verbonden met duurzame ontwikkeling.
1.1.2 Maatschappelijk systeem, kapitaalcategorien en componenten van de ontwikkeling
Vraagstukken zoals beschreven in het vorige punt, hebben allemaal betrekking op het grote "maatschappelijk systeem" dat alle elementen van een samenleving bijeenbrengt. Toch worden ze vaak behandeld zonder onderling met elkaar in verband gebracht te worden, alsof ze overeenstemmen met verschillende opvattingen over ontwikkeling:
- Menselijke ontwikkeling (gericht op verandering van de bevolking2).
- Ecologische ontwikkeling (gericht op verandering van het milieu).
- Economische ontwikkeling (gericht op verandering van de economie).
Deze verschillende ontwikkelingsbegrippen zijn van nut geweest om verschillende wetenschappelijke benaderingen, verscheidene theorien en reeksen indicatoren over toestanden en tendensen van de ontwikkeling te formaliseren. Ze zijn respectievelijk gericht op drie verschillende aspecten van de verandering van de levensomstandigheden van een samenleving. In navolging van talrijke wetenschappelijke werken stelt dit rapport voor om deze elementen "kapitaal" van een maatschappij te noemen. Het gaat om de volgende kapitaalcategorien:
- Het menselijke kapitaal3: gezondheid (inclusief reproductieve gezondheid), kennis en kunde, vorming, cultuur en ervaring van een bevolking.
- Het milieukapitaal: milieu en voorraad aan natuurlijke hulpbronnen, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen niet-hernieuwbare en hernieuwbare hulpbronnen.
- Het (technisch-)economische kapitaal: materieel kapitaal (technische infrastructuren, machines en gebouwen) en financieel kapitaal.
Het feit dat het woord "kapitaal" hier in verband gebracht wordt met menselijke4 en natuurwaarden, zou aanstootgevend kunnen zijn. Maar aangezien dat woord oorspronkelijk iets essentieel, fundamenteel, primordiaal betekent, zou het nog verrassender zijn indien het enkel zou worden gebruikt voor de economische waarden van de samenleving. De verandering van een maatschappij op lange termijn hangt minstens evenveel af van de toestand van haar menselijk en milieukapitaal als van haar economisch kapitaal.
De verandering van elk van deze drie categorien van kapitaal is dus een "component" van de ontwikkeling. Sommigen voegen aan deze belangrijkste basisrijkdommen die een land nodig heeft om te ontwikkelen, ook een vierde component toe, gebaseerd op het begrip "institutioneel kapitaal" (zie 1.1.3).
1.1.3 Antwoorden van een samenleving op ontwikkelingstrends
De ontwikkeling van een samenleving kan met indicatoren over het menselijke, milieu- en economische kapitaal geobserveerd worden. Het gaat om gegevens die bijvoorbeeld een indicatie geven van de toestand van die voorraden en de trends inzake kapitaalstromen. Die indicatoren maken het mogelijk om ontwikkelingstrends te beschrijven, te analyseren en te evalueren.
Die trends kunnen problemen stellen of nieuwe kansen bieden. In dat geval zal de samenleving misschien de mogelijkheid hebben om ze te herorinteren voor een reeks vastgelegde sociale, ecologische en economische doelstellingen.
Die mogelijkheid om een ontwikkeling te orinteren in de richting van a priori gekozen doelstellingen hangt af van de institutionele structuren waarover de bevolking beschikt. De antwoorden zullen beter zijn indien haar politieke instituten van goede kwaliteit zijn. De samenleving beschikt dus in feite over een vierde categorie van kapitaal: haar gebruiken, wetten, haar verschillende categorien van institutionele structuren op verschillende machtsniveaus. Het is met dit kapitaal dat ze haar interventies in de drie kapitaalcategorien die aan de basis van ontwikkeling liggen, kan organiseren en structureren:
- Het institutionele kapitaal is het geheel van organisatorische, wettelijke en maatschappelijke structuren in een land. Die bepalen de mogelijkheden tot engagement van burgers, conflictoplossing enzovoort5.
![]()
Het is mogelijk om de drie kapitaalcategorien die hierboven omschreven zijn (zie 1.1.2) voor te stellen als de drie hoeken van een driehoek die elkaar onderling benvloeden. Die driehoek is de basis van figuur 1.1. Omdat er rekening gehouden is met de vierde component die de institutionele structuren voorstelt, waaronder de politieke, verandert de driehoek in een piramide. Die vierde component is die van de besluitvorming, die analyses van duurzame ontwikkeling jammer genoeg vaak vergeten. Ze plaatst immers duidelijk de driehoek van economisch, milieu- en menselijk kapitaal in een perspectief van actieve (en niet passieve) ontwikkeling.
Deze beslissingen van instituties in de samenleving kunnen worden omschreven als de som van antwoorden die de verschillende actoren - waaronder de politieke - bieden op de kansen en problemen van ontwikkeling. Om bepaalde vraagstukken te beantwoorden, moeten zij bijvoorbeeld bepaalde types van investeringen realiseren of bepaalde belastingen hervormen. Figuur 1.1 toont dus dat de informatie over de transformatie van het kapitaal dat vervat zit in de economie, de bevolking en het milieu de beslissingen over toekomstige ontwikkeling orinteren. Die informatie gaat volgens de pijlen naar de institutionele top van figuur 1.1, waar besluiten voorbereid en genomen worden. Vervolgens gaan er pijlen naar de basis van de piramide. Die besluiten wijzigen immers de toestand van bevolking, economie, milieu en ook van de substitutie tussen kapitaalvoorraden.
Figuur 1.1 toont dus hoe de vier componenten van een samenleving elkaar kunnen benvloeden in de loop van haar ontwikkeling. De pijlen bevinden zich n de piramide om te beklemtonen dat de institutionele structuren een endogene capaciteit hebben om de loop van hun ontwikkeling te sturen. Dat betekent dat die capaciteit van binnenuit het maatschappelijke systeem komt.
De samenleving staat uiteraard bloot aan invloeden van evoluties in de rest van de wereld. Dat staat niet in figuur 1.1 om ze niet te overladen. Het is belangrijk om de exogene invloeden correct te bepalen en om onder- of overschatting te vermijden. Een bewustwording van de endogene capaciteit tot ontwikkelen is van bijzonder belang voor Belgi. Al te vaak heeft de fatalistische indruk de bovenhand dat het lot van de burgers vooral buiten de grenzen beklonken wordt.
Zelfs een klein land kan een sterk bewustzijn ontwikkelen van zijn endogene ontwikkeling en van de mogelijke impact daarvan op de rest van de wereld en op toekomstige generaties. Die bewustwording, die verbonden is met het debat over mondialisering, is in het bijzonder noodzakelijk in de rijke landen. Hun productie- en consumptiewijzen hebben immers belangrijkere effecten dan die van de arme landen op de ontwikkeling van de rest van de internationale gemeenschap. Het volgende hoofdstuk brengt een aantal bestaande instrumenten samen die een nieuwe benadering van ontwikkelingsvraagstukken helpen te formaliseren.
1tfsd (1999). Op weg naar duurzame ontwikkeling? Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling. Brussel: Federaal Planbureau. blz. 27-28.
2undp (2001). Rapport mondial sur le Dveloppement humain 2001, Parijs, Brussel: De Boeck & Larcier. blz. 44: "La vritable richesse des nations, ce sont leurs habitants."
3De uitdrukking "maatschappelijk kapitaal" werd hier vermeden omdat zij in de omgangstaal verwijst naar het financile kapitaal van een onderneming. Het vrij vage begrip "sociaal kapitaal" dat het menselijke en institutionele kapitaal omvat werd hier ook vermeden om de tendensen die het sociaal element van de ontwikkeling verwarren met haar institutionele component niet in de hand te werken.
4Een ander begrip dat niet werd gekozen, is het "kapitaal van menselijke oorsprong" (man-made capital); het omvat tegelijk het materile en het menselijke kapitaal. Het wordt hier niet gebruikt omdat zo het begrip menselijk kapitaal gescheiden blijft van techisch-economische aspecten.
5P. Bartelmus (1994). Environment, Growth and Development: The concepts and strategies of sustainability. London: Routlegde. blz. 63.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
2.4.2 Productiestrategien van ondernemingen: plaats van het milieu in die strategien in Belgi en in Europa
De Belgische ondernemingen van de verwerkende nijverheid voerden milieuacties uit in de verscheidene fasen van de levenscyclus van een product om de milieuproblemen aan te pakken. Die acties bevinden zich vooral in de productiefase en duidelijk minder in de overige fasen zoals de aankoop, onderzoek en ontwikkeling, marketing. Het aanbod aan producten met een Europese milieukeur is, vooral in Belgi, nog heel klein.
Definitie
Figuur 2.38 geeft het percentage ondernemingen uit de verwerkende industrie dat tijdens de verscheidene stadia in de levenscyclus van het product milieumaatregelen nam. De gegevens komen uit een enqute die de Belgian Business Environmental Barometer in 1997 deed1. Door de oververtegenwoordiging van de grote ondernemingen in de steekproef en het feit dat precies de meest actieve bedrijven zulke enqutes beantwoorden, zijn de resultaten waarschijnlijk positiever dan de werkelijkheid.
![]()
Figuur 2.39 slaat op de Europese milieukeur die de Europese Commissie toekent aan producten, die aan bepaalde milieunormen beantwoorden (verordening (eg) nr. 1980/2000). Momenteel kan voor de volgende producten een milieukeur worden aangevraagd: afwasmachines, wasmachines, toiletpapier, keukenpapier, wasproducten, grondverbeteraar, gloeilampen, verf en vernis, T-shirts, bedlinnen, kopieerpapier, koelkasten. De reglementering wordt momenteel tot andere productgroepen uitgebreid.
Situatie en trend
Meer dan 50% van de ondernemingen uit de verwerkende nijverheid, die op de enqute geantwoord hebben, past in de productiefase milieuacties toe. De optimalisering van hun productieprocds is de meest verspreide actie. Daarna volgen maatregelen op het vlak van onderzoek en ontwikkeling en aankopen. Qua marketing en logistiek zijn er gemiddeld slechts weinig milieuacties genomen. Tegenwoordig blijkt de matige interesse voor milieuacties inzake marketing en verkoop ook uit het kleine aantal ondernemingen dat producten met een Europese milieukeur aan de man brengt. Eind 2001 beschikten 106 Europese bedrijven over een vergunning om de Europese milieukeur te gebruiken, waaronder twee Belgische bedrijven. In bepaalde landen zoals Duitsland of Finland kan het bestaan van een goed ingeburgerd nationaal milieulabel, het kleine aantal producten met een Europese milieukeur verklaren. In Belgi bestaat zo'n label niet.
Relevantie voor een duurzame ontwikkeling
De indicatoren tonen dat de acties van de ondernemingen om milieudoelen in hun economische activiteit op te nemen, zich vooral situeren in het productieproces. Dat is te verklaren door de geldende wetgeving. De producten en diensten oefenen echter bij hun distributie (vervoer), hun verbruik en hun verwijdering ook druk uit op het milieu.
Het kleine aantal producten met een Europese milieukeur toont de geringe bereidheid om producten te verhandelen met milieukwaliteiten die officieel in een keurmerk vastliggen. Dat geldt voor zowel ondernemingen als voor consumenten.
![]()
De indicatoren in die figuren beperken zich echter tot het milieuaspect van de productiestrategien en bevatten geen informatie over de ontwikkeling van strategien die op de drie componenten van duurzame ontwikkeling gericht zijn (zie deel 1). Het gebrek aan gegevens over de productiepatronen van de Belgische ondernemingen maakt een meer gedetailleerde analyse onmogelijk.
Doelstelling
De federale regering heeft geen precieze verbintenis op het vlak van de productiestrategien van de bedrijven (zie 3.2). Wat de Europese milieukeur betreft, voorziet het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling 2000-2004 dat er tegen 2004 ten minste tien producten met de Europese milieukeur op de Belgische markt moeten worden gebracht.
1Deze gegevens werden geanalyserd in Callens I. (2000). Les dterminants de la rponse environnementale des entreprises: des thories de la firme la validation empirique Nouvelle srie-N358. Universit catholique de Louvain. Facults des sciences conomiques, sociales et politiques. Louvain-la-neuve: ciaco.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
2.3.7 Armoede: evolutie van de inkomensaspecten in Belgi en in de wereld
Het inkomensniveau is een van de indicatoren waarmee het aantal personen in een armoedesituatie kan worden gemeten. Tussen 1990 en 1998 daalde het percentage personen die moeten rondkomen met minder dan n usd per dag in de wereld van 25% tot 20%. In Belgi daalde het aandeel personen met een laag inkomen tijdens het tweede deel van de jaren negentig. De kans op een laag inkomen is veel groter bij bepaalde sociale categorien, zoals werklozen en alleenstaanden.
Definitie
De gegevens over het deel van de wereldbevolking dat moet rondkomen met minder dan n dollar (usd) per dag zijn gebaseerd op enqutes die onder meer de hoogte van het gezinsinkomen bevragen. Wat betreft de gegevens voor Belgi en de eu is het inkomen laag wanneer het, rekening houdend met de gezinsgrootte en -samenstelling, lager is dan een 60% van het mediane gezinsinkomen. Ook deze gegevens zijn gebaseerd op enqutes. Beide indicatoren zijn niet vergelijkbaar omdat verschillende inkomensdrempels worden gebruikt. Naar de gegevens die betrekking hebben op de wereld wordt soms verwezen met de term extreme armoede en in de eu met de term armoederisico.
![]()
Situatie en trend
In de wereld daalde het aantal personen dat moet rondkomen met minder dan n usd per dag tussen 1990 en 1998 van 1,3 tot 1,2 miljard. Dat stemt overeen met respectievelijk 25% en 20% van de wereldbevolking. Het merendeel van het aantal personen dat rondkomt met minder dan n dollar per dag leeft in de Zuid- en Oost-Azie en Subsahara Afrika (zie tabel 2.3).
In Europa was het percentage personen dat tussen 1995 en 1999 moest rondkomen met een laag inkomen gemiddeld 15,8% (zie figuur 2.32). Voor Belgi daalde deze indicator tussen 1995 en 1999 van 16 tot 13%. Belgi scoort hiermee onder het Europees gemiddelde. Deze figuur vermeldt ook de eu-lidstaten met het hoogste en het laagste percentage, respectievelijk Portugal en Finland.
Uit tabel 2.4 blijkt dat in Belgi volgende categorien een hoger risico lopen om te moeten leven met een laag inkomen: werklozen, inactieven (andere dan gepensioneerd of werkloos), jonge en oude eenpersoonshuishoudens, alleenstaande vrouwen en vooral alleenstaande ouders, met tenminste n afhankelijk kind.
![]()
Relevantie voor een duurzame ontwikkeling
De armoede uitgedrukt als het inkomen waarover een individu beschikt, daalt wereldwijd en in Belgi. Dat is bemoedigend in de mate dat het uitroeien van armoede een essentile voorwaarde voor duurzame ontwikkeling is. Maar het aantal personen met een laag inkomen blijft echter hoog en belemmert de samenleving in de groei naar een duurzame ontwikkeling. Het beschikken over een voldoende inkomen is immers een middel om goederen en diensten aan te kopen die aansluiten bij de maatschappelijk aanvaarde leefpatronen. Onder een bepaalde inkomensdrempel bestaat het risico van geen aansluiting meer te vinden bij deze leefpatronen. Daardoor kan een armoedesituatie ontstaan. Personen met een laag inkomen dreigen bovendien verhoudingsgewijs meer de weerslag van de sociale en ecologische gevolgen van de huidige leefpatronen te dragen (zie 2.2.3).
Doelstelling
De Millenniumverklaring van de vn beoogt de halvering van het aandeel personen dat in extreme armoede leeft tussen 1990 en 2015. De eu heeft een aantal algemene doelstellingen inzake armoedebestrijding en een reeks indicatoren om deze op te volgen vastgelegd. Een concrete doelstelling om het armoederisicopercentage te verminderen tegen een bepaalde datum ontbreekt echter vooralsnog op dit niveau. In Belgi, beschouwt het Federaal Plan inzake Duurzame Ontwikkeling 2000-2004 de volledige uitbanning van armoede als een uiteindelijk doel. Het stelt dat cijfermatige doelstellingen voor de geleidelijke vermindering van armoede moeten worden bepaald gedurende het komende decennium.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
2.2.6 Gebruik van genetisch gewijzigde planten: evolutie in Belgi en in de wereld
Het gebruik van genetisch gewijzigde organismen is een nieuwe druk op het milieu-, menselijk en economisch kapitaal. Het areaal genetisch gewijzigde planten is sinds 1996 wereldwijd gestegen, vooral in de vs, Argentini en Canada. In Belgi bevindt die teelt zich nog in een experimenteel stadium en is het bouwareaal beperkt.
Definitie
![]()
Figuur 2.15 geeft de wereldwijde evolutie weer van het landbouwareaal waarop genetisch gewijzigde planten voor akkerbouw gezaaid zijn. Figuur 2.16 toont de evolutie van de proefvelden voor experimenten met genetisch gewijzigde gewassen in Belgi en het percentage aan landbouwgrond dat die vertegenwoordigen.
Situatie en trend
De eerste teelt van genetisch gewijzigde gewassen dateert van begin jaren negentig. In 1996, werden er in de wereld 2,6 miljoen hectare met zulke gewassen ingezaaid, vooral in de vs. De totale oppervlakte voor genetisch gewijzigde planten (ggp) steeg naar 41,5 miljoen hectare in 1999, vooral in de vs (69,1% van de oppervlakte voor ggp), in Argentini (14,0%) en in Canada (9,7%). Europa had 10 000 hectare in 1999 of 0,03% van de oppervlakte voor ggp in de wereld. De adoptiegraad (overgang naar een nieuwe techniek of gewas) van de ggp zoals waargenomen werd in de vs, Canada en Argentini is erg hoog in vergelijking met de normale adoptiegraad in de landbouw. Voor het seizoen 2000-2001, werd in de vs 68% van het soja-areaal en 69% van het katoenareaal ingezaaid met varianten van ggp.
In Belgi blijft het ggp-areaal voorlopig beperkt tot proefvelden. De vraag naar proefvelden nam toe tussen 1995 en 2000 en bedraagt 120 hectare of 0,009% van de oppervlakte cultuurgrond. Sindsdien daalt hij. De vraag naar proefvelden voor 2002 betreft 34 hectare of 0,004% van de oppervlakte cultuurgrond.
Relevantie voor een duurzame ontwikkeling
![]()
De indicatoren tonen de uitbreiding van de teelt van genetisch gewijzigde planten. Die biotechnologie biedt nieuwe mogelijkheden voor gebruik en opwaardering van de producten en diensten van onze planeet. Ze kan bijvoorbeeld bijdragen tot de instandhouding van de biodiversiteit (zie 2.3.3) of bijdragen tot een betere bescherming van het milieu. Daartoe kan ze niet-destructieve landbouwmethodes gebruiken of efficintere industrile processen ontwikkelen voor de omzetting van grondstoffen en de ontgifting van gevaarlijk afval. De biotechnologie zorgt echter ook voor nieuwe bedreigingen en roept vragen op over haar impact op het genetische erfgoed, haar sociaal-economische impact en de veiligheid rond het gebruik en rond de producten die eruit voortkomen. De milieurisico's verdienen al onze aandacht omdat ze onomkeerbaar kunnen zijn. Als genetisch gewijzigde organismen met gevaarlijke of ongewenste kenmerken, goed gedijen in een natuurlijke of semi-natuurlijke omgeving, kan een stap terug om ze te verwijderen immers onmogelijk worden.
Doelstelling
Het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid bij het verdrag inzake biologische diversiteit1 beoogt om, vanuit het voorzorgsbeginsel, een gepaste graad van bescherming te verzekeren voor het transport, de behandeling en het gebruik van gewijzigde levende organismen uit de moderne biotechnologie. Voor Belgi is er in het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling geen precieze doelstelling opgenomen over het gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen of planten. Het Plan vraagt echter de toepassing van het voorzorgsbeginsel bij de ontwikkeling van die biotechnieken (zie ook 3.2).
1Tekst te vinden op: www.biosafety.be/bch/doc/cartagena-protocol-nl.pdf.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
4.3 Uitwerking van de drie beleidsvisies
De federale overheid kan voor iedere problematiek haar voorkeur uitspreken over de te volgen beleidsvisie. Naar de wereldvisie die ze voorstaat, zal ze op een andere manier wensen in te werken op de problematieken of de determinanten van verandering.
Dit hoofdstuk stelt een aantal maatregelen voor die de federale overheid kan nemen om de ontwikkeling van de tien problematieken te sturen volgens de respectievelijke wereldvisies. Waar mogelijk, worden de te verwachten kwantitatieve of kwalitatieve effecten besproken. Ten slotte worden ook de gevalsstudies uit deel 3, die illustratief zijn voor het werkelijk gevoerde beleid, gesitueerd binnen ieder van de drie beleidsvisies. Een vergelijking van het gevoerde beleid met dat in de drie beleidsvisies, geeft aanwijzingen voor beleidsvoerders en het maatschappelijke middenveld om zich uit te spreken over de wenselijkheid en de manier om het bestaande beleid bij te sturen.
4.3.1 Scenario voor de beleidsvisie "benutten"
Overeenkomstig de gelijknamige wereldvisie, neemt de overheid in de beleidsvisie "benutten" maatregelen die de werking van de markt stimuleren en de juiste voorwaarden creren voor een stabiele vrije markt. Liberalisatie, privatisering en deregulering zijn troef. De overheid treft ook maatregelen die de mondialisering van de economie vooruithelpen. Om de werking van de markt te verbeteren, informeert ze consumenten over sociale en milieugevolgen over de levenscyclus van producten. Op het vlak van menselijk kapitaal dereguleert ze de arbeidsmarkt. Zo wil ze de participatiegraad en de werkgelegenheidsgraad verhogen. Werknemers en werkgevers kunnen aangepaste en flexibele arbeidsverhoudingen organiseren, wat tegemoet komt aan de problemen bij de combinatie van gezin en arbeid. Op milieuvlak komen er nauwelijks of geen maatregelen boven op de bestaande. Bestaande maatregelen die de overheid te streng vindt, zwakt ze af. Maatregelen met mogelijke gevolgen op de concurrentiepositie van Belgi komen er enkel in nauw internationaal overleg.
4.3.1.1 Productiestrategien van ondernemingen
![]()
De overheid wil dat ondernemingen maximaal bijdragen tot economische groei. Ze wil daarom voornamelijk via economische, technologische en institutionele maatregelen de productie van ondernemingen stimuleren. Daarvoor ziet ze de vrije en concurrentile markt als het beste instrument. De overheid bevordert de vrije markt, veeleer dan ze te reguleren en laat de grootst mogelijke vrijheid aan ondernemingen in hun handelen. Dat uit zich in de volgende beleidsvisie.
Beleid
- Het gentegreerde productbeleid op het niveau van de eu vindt slechts weinig navolging op federaal Belgisch niveau. De overheid beperkt zich tot informatieverspreiding en enkele campagnes. De wet op de ecotaksen voert ze af. De werkzaamheden aan de wet op de productnormen zet ze op een zeer laag pitje. De essentile beschermingseisen uit de zogenaamde nieuwe aanpak1 acht ze immers voldoende. De wet ter bevordering van de sociaal verantwoorde productie, die een sociaal label definieert, wordt niet uitgevoerd. Ze vindt dat de vrijwillige normen ontwikkeld door de private sector (bv. sa 8000) voldoende en betrouwbare informatie verstrekken aan consumenten over de arbeidsomstandigheden waarin producten worden gemaakt. De overheid staat wel in voor de informatieverzameling over de sociale en milieuaspecten van de levenscyclus van producten en diensten.
- Het creren van gelijke concurrentievoorwaarden voor ondernemingen staat centraal. Daarom beindigt de overheid alle subsidies, waaronder die aan milieuvervuilende activiteiten zoals energiegebruik, maar met uitzondering van die aan de voorziening van publieke goederen. Om dezelfde reden tracht ze de noodzakelijke milieumaatregelen enkel te nemen in samenspraak met de eu-lidstaten of de betrokken organen van de vn. Daarbij gebruikt ze tijdens de onderhandelingen steeds een vrijemarktvisie wat betreft de allocatie van de productiemiddelen. Ze beperkt zich tot het omzetten van de Europese wetgeving.
- De overheid doet slecht specifieke investeringen in onderzoek naar duurzame productiestrategien wanneer het voortbestaan van bepaalde economische activiteiten in gevaar komt.
Illustratie van de mogelijke effectenDe opheffing van subsidies op vervuilende activiteiten zou op termijn een positieve invloed kunnen hebben op de milieukwaliteit. De oeso berekende dat tegen 2010 emissiereducties van 400 tot 500 miljoen ton co2 mogelijk zijn via het verwijderen van marktstoornissen veroorzaakt door energiesubsidies2. De meest effectieve maatregelen zouden zijn: de verwijdering van steenkoolsubsidies, subsidies voor elektriciteitsopwekking uit steenkool, handelsbelemmeringen die het gebruik van schone energien afremmen, belastingvrijstellingen voor verkoop van elektriciteit en voor de aankoop ervan door energie-intensieve sectoren3. De meeste studies suggereren ook een toename in reel bbp of bnp. Dat duidt erop dat de verwijdering van subsidies een maatregel kan zijn die hoe dan ook voordeel oplevert4.
4.3.1.2 Visvangst en biologische diversiteit in zee
![]()
Om de problematiek van overbevissing te bekampen wil de overheid een vrijere markt creren voor visvangst.
Beleid
- Ze schaft zowel de reglementering als de subsidies in deze sector af. Om gelijke concurrentievoorwaarden te behouden met het buitenland moeten deze maatregelen homogeen gelden op internationaal niveau of minstens op het niveau van de visserijzones.
- De specificiteit van de levenscyclus van vissen kan evenwel rechtvaardigen dat er in bepaalde zones beperkingen gelden.
Illustratie van de mogelijke effectenSubsidies in de visserijsector kunnen worden ingedeeld in twee categorien: grensinstrumenten en nationale beleidsinstrumenten5. De eerste groep omvat importquota en equivalente maatregelen. Zij verhogen de prijs die de nationale producent ontvangt. De tweede groep betreft subsidies die rechtstreeks het inkomen van producenten verhogen of hun kosten verlagen. Het is de tweede groep die de meeste invloed heeft op de ontwikkeling van een overcapaciteit.
Een ontmanteling van visserijsubsidies heeft tot gevolg dat de winst per eenheid vis daalt. Daardoor verminderen de investeringen in nieuwe capaciteit of in het onderhoud van de bestaande capaciteit. Meer vissers zullen hierdoor afvloeien uit de sector. Ten slotte zullen deze maatregelen de kosten en risico's van investering in nieuwe technologien aanzienlijk verhogen.
Op korte termijn zal de ontmanteling van subsidies negatieve sociale gevolgen hebben. Op langere termijn kan ze echter leiden tot een duurzamer beheer van de visbestanden en een betere allocatie van de factor arbeid in andere sectoren van de economie en dus tot meer groei.
4.3.1.3 Gebruik van genetische gewijzigde planten
![]()
De ontwikkelingen in de gentechnologie geven landbouwers nieuwe mogelijkheden door genetische gewijzigde planten (ggp's) in productiestrategien op te nemen.
Beleid
- De overheid beindigt het moratorium op het in de handel brengen van ggp's dat op Europees niveau werd ingevoerd.
- Ze schaft de juridische beperkingen af op de vrijheid van experimenteren en het op de markt brengen van ggp's.
- Ze legt de overheidssteun aan onderzoek naar bepaalde ggp's droog.
- Ze versterkt echter de wetgeving voor de bescherming van de intellectuele eigendomsrechten en breidt ze uit om de priv-investeringen in onderzoek naar ggp's veilig te stellen.
Illustratie van de mogelijke effectenHet op grote schaal introduceren van ggp's zal op korte termijn een aantal socio-economische verschuivingen veroorzaken, zoals concentratiebewegingen in de landbouwsector en een versneld vertrek van landbouwers uit de sector. Op langere termijn zullen de veranderingen die het gevolg zijn van de invoering van deze gewassen positief zijn. Ze veroorzaken immers een betere allocatie van de productiemiddelen, waardoor de productiviteit in de landbouw zal verbeteren. Een elementaire sociale zekerheid kan de socio-economische kortetermijngevolgen van een invoering van ggp's in de landbouw opvangen.
4.3.1.4 Energieproductie en -consumptie
![]()
Energie vormt een belangrijk element in de productiestrategien van ondernemingen en in de bestedingen van huishoudens. In deze visie voert de overheid een beleid dat de energieproductie en -consumptie bijstuurt zodat de marktprijs voor energie overeenstemt met haar rele productiekost. Daarnaast heeft de overheid ook oog voor de vermindering van de afhankelijkheid van import van energiedragers.
Beleid
- Om deze redenen versnelt de overheid de vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt. Ze garandeert echter sociale minimumleveringen aan gezinnen die hun rekening niet kunnen betalen.
- Ze pleit tegelijk op eu-niveau voor de afschaffing van energiesubsidies.
- Om de energieafhankelijkheid van het buitenland niet te verhogen, herroept ze haar besluit om van kernenergie af te stappen. De markt zal bepalen of er in de toekomst nog plaats is voor nucleaire energie in de energievoorziening van het land.
- Ze investeert in onderzoek naar de verbetering van het energierendement van elektriciteitscentrales en productieprocessen.
- Ze organiseert informatie- en bewustmakingscampagnes voor rationeel energiegebruik.
- Ze moedigt hernieuwbare energie aan waar die de afhankelijkheid van energie uit het buitenland vermindert, maar slechts zo lang haar prijs per kilowattuur concurrentieel is.
- Ze verwerpt het Kyotoprotocol inzake klimaatverandering. Maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, neemt ze dus niet.
Illustratie van de mogelijke effectenIn een rapport over de energievooruitzichten voor Belgi in de periode 2000-20206, presenteert het Federaal Planbureau een scenario dat enkele gelijkenissen vertoont met het hierboven uiteengezette beleid. Het zet evenmin beperking op de co2-uitstoot en de nucleaire optie blijft open7. Subsidies blijven echter behouden, de liberalisatie van de elektriciteitsmarkt is nog geen feit en het is niet de markt die bepaalt hoeveel kernenergie er wordt geproduceerd, maar de overheid. Die behoudt de productie constant op het huidige niveau.
Tabel 4.2 geeft de effecten weer van dit beleid op de bruto binnenlandse energieconsumptie, de co2-uitstoot, de koolstofintensiteit en de invoerpercentages. De tabel toont dat in deze beleidsvisie de totale energieconsumptie tussen 1995 en 2030 met 35% zou kunnen stijgen. Over dezelfde periode zou de co2-uitstoot met ongeveer 23% kunnen toenemen. Dat betekent dus een vermindering van de koolstofintensiteit van de energieconsumptie van 2,2 tot 1,9 ton co2 per toe8. Ook de energie-intensiteit van het bbp zou gunstig kunnen evolueren van 7,1 tot 4,8 toe per bef(90)9. Maar tot een absolute ontkoppeling tussen economische groei en energieconsumptie zou het niet komen.
Het aandeel van hernieuwbare energie zou bescheiden blijven, al kan het resultaat van de voorgestelde maatregelen beter uitvallen dan uit tabel 4.2 blijkt. De beleidsvisie "benutten" bevat immers meer stimuli voor deze energiebronnen dan het gemodelleerde scenario. Dankzij kernenergie en de lichte vooruitgang op het vlak van hernieuwbare energie zou - ondanks de forse stijging van de bruto binnenlandse consumptie - het invoerpercentage voor energie zowat gelijk blijven.
Met de vrijmaking van de energiemarkten is in de tabel geen rekening gehouden. Door die vrijmaking zouden de efficintie van de energieproductie kunnen verhogen en de energieprijzen dalen. De afschaffing van subsidies zal prijzen echter doen stijgen. Beiden kunnen ook een hypotheek zetten op de toekomst van kernenergie indien blijkt dat deze op een vrijgemaakte markt niet meer kan concurreren. Dat plaatst een kanttekening bij de cijfers uit tabel 4.2.
Tabel 4.2 - De effecten van het beleidBron: fpb (2001).
4.3.1.5 Gezondheid op het werk
![]()
Conform haar rol om de vrije marktwerking veilig te stellen, staat de overheid garant voor de algemene toepassing van de normen voor veiligheid en gezondheid van de Internationale Arbeidsorganisatie (ilo). Zo worden op dit vlak concurrentieverstoringen vermeden.
Beleid
- De overheid neemt maatregelen ter bevordering van sectorale akkoorden voor het laten eerbiedigen van deze ilo-normen voor de veiligheid van werknemers.
- Ze informeert ook het publiek over de arbeidsomstandigheden waarin producten zijn gemaakt. Zo kunnen consumenten een beredeneerde keuze maken.
- Inzake gezondheidszorg en uitkeringen dekt de overheid een aantal gezondheidsrisico's niet meer, maar verplicht ze werkgevers hiervoor priv-verzekeringen af te sluiten.
4.3.1.6 Gebruik van informatie- en communicatietechnologien
![]()
De ontwikkelingen in informatie- en communicatietechnologien (ict) geven ondernemingen nieuwe mogelijkheden in het uitstippelen van hun productiestrategien. Als productiefactor kunnen ict de productiviteit sterk doen stijgen. Tegelijk vormen zij voor sommige categorien laaggeschoolden nieuwe hinderpalen om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Minder gegoede huishoudens hebben ook minder toegang tot deze vormen van communicatie, informatievergaring en -verspreiding (zie 2.2.7). De oorzaken daarvan zijn terug te brengen tot een aantal economische, technologische en institutionele determinanten.
Beleid
- Een uitgebreid overheidsoptreden om via de prijs de digitale kloof te overbruggen is volgens deze beleidsvisie niet wenselijk. De werking van de vrije markt geeft via prijsconcurrentie op zichzelf voldoende garantie om op termijn de digitale kloof te overbruggen.
- De overheid kan wel beperkt optreden om een minimale dienstverlening te garanderen voor zij die ondanks de marktwerking geen toegang hebben tot ict. Net als voor telefoondiensten (bv. publieke telefooncellen) kan ze inzake internet een minimale dienstverlening garanderen door publiek toegankelijke internetpunten te ondersteunen.
- Er is voor de overheid een belangrijke rol weggelegd op het vlak van onderwijs in het gebruik van ict. Vaardigheden van de beroepsbevolking in deze materie zijn immers nodig voor de succesvolle ontwikkeling van deze nieuwe sector en voor de verhoging van de arbeidsproductiviteit.
Illustratie van de mogelijke effectenDoor concurrentie op de vrije markt zullen prijzen van ict-producten dalen en zich op termijn verspreiden over alle werelddelen en alle lagen van de bevolking. De overheid staaft deze bewering met de stijging van de verspreiding van internet totnogtoe (zie 2.2.7), die exponentieel stijgt.
De financile hinderpalen die een verspreiding van ict in de weg staan zullen ook verdwijnen. Uit de praktijk blijkt immers dat de prijs van ict-producten stelselmatig daalt.
De werking van de vrije markt zal volgens deze visie ook de infrastructuur versterken. Priv-operatoren zullen pc-netwerken en elektriciteitsbevoorrading over de hele wereld verder ontwikkelen. Ze zijn immers steeds op zoek naar nieuwe markten en de potentile markt in ontwikkelingslanden is groot.
4.3.1.7 Ethische financiering van ondernemingen
![]()
Voor de financiering van hun productiestrategien zijn ondernemingen deels aangewezen op leningen op de kapitaalmarkt en op de uitgifte van aandelen. Daar tekenen naast particulieren ook beleggingsfondsen op in, waaronder ethische beleggingsfondsen. Economische, institutionele en psychosociale factoren zullen het succes van dit soort beleggingsfondsen mede bepalen.
Beleid
- De overheid laat in dit scenario de markt voor ethische financiering zich autonoom ontwikkelen, maar neemt maatregelen om de transparantie ervan te verhogen.
- De overheid investeert ook alleen haar eigen middelen in ethische beleggingen wanneer de opbrengsten minstens even hoog liggen als die van traditionele beleggingen.
- Ze neemt evenmin maatregelen om solidaire beleggingen te promoten10.
Illustratie van de mogelijke effectenHet gevolg van deze strategie is dat het succes van ethische beleggingsfondsen louter zal afhangen van hun rendement of van voluntaristisch gedrag van sommige beleggers. De markt zal sterk fluctueren volgens de verwachte rendementen. Vanuit drie vaststellingen mag echter een groeiend aanbod van ethisch-financile producten in de toekomst worden verwacht.
- "Ten eerste is in geen enkel land waar ethische producten voet aan wal wisten te zetten, een terugval waarneembaar. In tegendeel, ethisch-financile producten blijven groeien en breiden hun marktaandeel verder uit.
- Ten tweede is er een meer sociologische oorzaak: de consument leeft bewuster en gedraagt zich ethischer. Zolang ethische producten zich in de toekomst blijven profileren als een progressief ethisch bewustzijn, zal er voldoende vraag blijven naar deze producten.
- Een derde en waarschijnlijk de meest determinerende factor, is dat ethisch beleggen fundamenteel gezond is. Verschillende internationale studies hebben aangetoond dat ethisch beleggen op lange termijn zeker even rendabel is als klassiek beleggen."11
De verdere groei van de tweede pijler pensioenfondsen kan een krachtige impuls betekenen voor de ontwikkeling van ethische beleggingsfondsen12.
Ten slotte zullen solidaire beleggingen geheel van de markt verdwijnen indien er geen vraag meer naar is.
4.3.1.8 Sociale economie
![]()
Ondernemingen die actief zijn in de sociale economie volgen een bijzondere productiestrategie. Niet het maken van winst is haar voornaamste betrachting, maar wel de verwezenlijking van een maatschappelijk doel. Economische, institutionele, psychosociale en zuiver sociale determinanten bepalen het succes van deze formule van bedrijfsvoering.
Beleid
- In deze beleidsvisie volgt de sociale economie de wetten van vraag en aanbod. Ze zal enkel blijven bestaan zo lang er genteresseerden zijn voor haar producten en investeerders bereid zijn de economische doelstellingen ondergeschikt te maken aan andere.
- Het overheidsoptreden concentreert zich op de benvloeding van de waarden, sociaal aanvaarde normen en voorkeuren. Die liggen immers aan de basis van de vraag naar goederen en diensten. De overheid tracht het gedrag van iedere doelgroep (overheid, consumenten, ondernemingen) op een zachte wijze te wijzigen. Daartoe organiseert ze informatie- en bewustmakingscampagnes over de negatieve effecten van de bestaande productie- en consumptiepatronen en over alternatieven daarvoor. Ze erkent daarom ondernemingen die actief zijn in de sociale economie en geeft ze een apart statuut zodat de consument betere informatie hierover heeft.
Illustratie van de mogelijke effectenVia de informatie- en bewustmakingscampagnes wil de overheid verkrijgen dat de vraag zich vanzelf richt op goederen en diensten die sociale en milieudoelstellingen eerbiedigen.
Indien in een vrije en concurrentile markt producten van ondernemingen die naast economische ook sociale en milieuwaarden nastreven marginaal blijven binnen de economie, dan is dit het gevolg van een beperkte interesse van de consumenten.
4.3.1.9 Mobiliteit en vervoer van personen
![]()
De vraag naar mobiliteit en vervoer van personen zijn belangrijke gegevens in de economische ontwikkeling. De overheid werkt in op de economische, institutionele, geografische, psychosociale en sociale determinanten van de problematieken. Daarmee hoopt ze de bijdrage van de mobiliteit van personen aan de ontwikkeling van economisch kapitaal positief te benvloeden.
Beleid
- De vrijmaking van de transportsector gaat door om de concurrentie aan te moedigen. De hoop is dat hierdoor de prijzen zullen zakken en de kwaliteit van de dienstverlening zal verbeteren.
- Tegelijk vermindert de overheid de subsidies aan het openbaar vervoer zodat iedere gebruiker de marktprijs betaalt voor zijn of haar afgelegde kilometers. Dat zal een opwaardse druk zetten op de prijzen.
- Automobilisten betalen ook de rele prijs van hun verplaatsingen
- Het (geprivatiseerde) openbare vervoersnet concentreert zich op de meest rendabele lijnen, maar er is een gegarandeerde minimale voorziening voor iedereen. Tegelijk verhoogt de overheid de grootte en de capaciteit van het verkeersnet13.
- In naam van de vermindering van de energieafhankelijkheid steunt de overheid ook onderzoek naar alternatieve aandrijfmechanismen zoals brandstofcellen.
- Op milieugebied treft de overheid enkel maatregelen voor een minimale bescherming van de volksgezondheid: de emissienormen van voertuigen (de zogenaamde Euro 4-norm) en voor brandstoffen blijven op het huidige niveau.
Illustratie van de mogelijke effectenDit beleid zal aanleiding geven tot een verdere toename van het aantal afgelegde kilometers per persoon en een automobielsector die haar activiteitenniveau handhaaft. Zonder flankerende ruimtelijke ordening, blijft de verspreiding van de woongebieden zich verder zetten.
Door de stijging van het personenverkeer zal bijkomende geluidshinder onvermijdelijk zijn. Enige vertraging in de toename van de co2-uitstoot zal enkel voortkomen uit een verdere stijging van het gebruik van dieselwagens en de vraag naar zuinigere wagens.
De privatisering van het openbaar vervoer en de rationalisering van het aanbod kunnen de mobiliteit van de gezinnen met de laagste inkomens sterk ondergraven. Doordat zij vaker goedkope behuizing betrekken langs verkeersaders, zullen deze gezinnen ook meer lijden onder de toegenomen verkeersdrukte.
De stijging van de verkoop van wagens met een groter vermogen zal de efficintieverbetering van voertuigen gedeeltelijk tenietdoen. Daardoor kan de uitstoot van co2 en andere gassen, ondanks de technologische vooruitgang, blijven stijgen.
4.3.1.10 Tabaksconsumptie
![]()
Producenten van tabaksproducten zullen hun productiestrategie richten op de marktvraag. Ze zullen deze vraag ook trachten te benvloeden via de economische, technologische, institutionele, psychosociale en sociale determinanten van de vraag naar tabak. De overheid kan ook maatregelen treffen die inspelen op deze determinanten om de productie en consumptie van tabak in de gewenste richting te sturen. Ze doet dat omdat de risico's en kosten van tabaksgebruik wel gekend zijn.
Beleid
- De overheid neemt in deze beleidsvisie maatregelen om het publiek te informeren over de gevaren van tabaksgebruik. Zo hoopt ze de kosten van tabaksgebruik voor de sociale zekerheid te beperken.
- Ze stimuleert ook het onderzoek naar minder schadelijke sigaretten en nieuwe afkickmethoden door de kosten voor dit onderzoek voor tabaksproducenten fiscaal aftrekbaar te maken.
- Rokers worden aangespoord om bijkomende verzekeringen af te sluiten om bij ziekte veroorzaakt door het roken, toegang te hebben tot de meest moderne therapien.
- De overheid verbiedt misleidende reclame voor tabaksproducten en voor andere consumptiegoederen.
- De overheid dringt er bij Europese instanties op aan te streven naar een harmonisering van het belastingsniveau op tabakproducten. Geleidelijk moet het in evenwicht komen met de kosten voor de sociale zekerheid en de informatiecampagnes.
- De wetten op roken in openbare plaatsen en in horecazaken blijven behouden, zonder evenwel streng toe te zien op hun naleving.
Illustratie van de mogelijke effectenDe informatiecampagnes en het verbod op misleidende reclame voor tabaksproducten zullen ervoor zorgen dat rokers en potentile rokers betere individuele rationele keuzes maken. De financile steun aan onderzoek naar minder schadelijke sigaretten of nieuwe afkickmethoden zal de keuzevrijheid van zware verslaafden kunnen vergroten. Het aantal rokers zal echter op korte termijn meer dan waarschijnlijk niet dalen.
4.3.2 Scenario voor de beleidsvisie "beheren"
De overheid legt een economische doelstelling vast voor groei van het bbp en tracht deze los te koppelen van niet-duurzame sociale en milieugevolgen. Deze doelstellingen volgt ze regelmatig op met indicatoren voor de productiviteit van arbeid en eco-efficintie.
Overeenkomstig de gelijknamige wereldvisie, voert ze een beleid dat producenten aanzet tot meer eco-efficintie en een betere bescherming van de menselijke kapitaalvoorraad. De nadruk ligt op maatregelen die een aansporing vormen voor het wegwerken van marktverstoringen die dat belemmeren. De maatregelen bieden ondernemingen flexibiliteit in de manier waarop ze wensen te reageren op de aansporingen. De voorkeur gaat uit naar instrumenten van informatie en bewustmaking (bv. milieu- en sociale keurmerken), vrijwillige overeenkomsten, subsidies, heffingen, belastingen en verhandelbare emissierechten. Exportgevoelige sectoren en sectoren die in concurrentie staan met het buitenland blijven grotendeels buiten schot. Voor de bescherming van het menselijke kapitaal maakt de overheid gebruik van regulerende instrumenten. Ze stimuleert ook de overdracht van technologie naar ontwikkelingslanden. In internationale onderhandelingen over de bescherming van het menselijk en het milieukapitaal neemt ze een proactieve houding aan.
Deze uitgangspunten leiden tot het formuleren van specifieke beleidsmaatregelen voor ieder van de tien problematieken.
4.3.2.1 Productiestrategien van ondernemingen
![]()
Na enkele institutionele moeilijkheden, namelijk in de onderhandelingen met vertegenwoordigers van de private sector, slaagt de overheid erin een federaal plan op te stellen voor een gentegreerd productbeleid. Dat plan is toegespitst op de economische en milieucomponenten van duurzame ontwikkeling. Het is het resultaat van een afweging tussen het aanmoedigen van een vrije en concurrentile markt en het garanderen van een hoog niveau van milieubescherming. Het bevat echter alleen maatregelen die tot de federale bevoegdheid behoren en waarover de verscheidene adviesraden een consensus hebben kunnen bereiken. Niettemin bevat het ook een aantal sociale maatregelen.
Beleid
- Het plan voorziet in doelstellingen uitgedrukt in eco-efficintie die de bestaande productie- en consumptiegewoonten moeten bijsturen in de richting van een duurzame ontwikkeling.
- Het plan bevat onder meer maatregelen voor onderzoek naar de milieueffecten van producten en een aantal fiscale maatregelen. Ondernemingen die te veel schade zouden lijden onder de fiscale maatregelen krijgen hiervoor compensaties. Openbare opdrachten krijgen milieuclausules en de overheid verbiedt een aantal gevaarlijke producten en informeert over de negatieve gevolgen van andere. Ze stelt richtlijnen op voor ecodesign. Ze gaat ook actief de Europese milieukeur promoten. Voor andere maatregelen verwijst het plan naar de informatie die beschikbaar is bij de gewesten.
- De overheid definieert ook een vrijwillig kader voor sociale en milieurapportering om ondernemingen aan te moedigen opener te zijn over hun activiteiten. Dat gaat gepaard met de introductie van Belgische keurmerken voor sociaal en ecologisch verantwoorde productie. Ze stimuleert ook het technologisch onderzoek dat de eco-efficintie van productieprocessen moet verbeteren. Ze moedigt de verscheidene maatschappelijke groepen aan om deel te nemen aan het overleg inzake gentegreerd productbeleid. De middelen om de vertegenwoordiging van alle actoren te garanderen volgen echter niet altijd.
4.3.2.2 Visvangst en biologische diversiteit in zee
![]()
In deze visie zijn economische maatregelen noodzakelijk om de visbestanden optimaal te beheren. De overheid beslist om de volgende maatregelen te nemen:
Beleid
- De invoering van een systeem van verhandelbare visrechten. Dat gebeurt via het vastleggen van een globaal vangstplafond per vissoort en per visserijzone. Vervolgens verdeelt de overheid het totale quotum in individuele quota of toegangsrechten. Dat gebeurt op basis van een deel van de historische vangsten of via een veilingsysteem. Door de quota of toegangsrechten verhandelbaar te maken ontstaat een concurrentile markt.
- Het ontwerp, de invoering en de controle van het systeem van verhandelbare visrechten berusten op investeringen in een verbetering van de kennis over de evolutie van de visbestanden en technologische ontwikkelingen (bv. opvolging van de boten per satelliet).
- De hoeveelheid vis die gevangen wordt neemt af door een geleidelijke verlaging van de quota, een vermindering van de scheepscapaciteit en technische maatregelen, (grootte van de mazen, toezicht op de boten, versterkte controle enz.). Bij de opmaak van deze maatregelen en hun uitvoering wordt grote aandacht besteed aan de verhouding van hun kosten en baten.
- Op het niveau van de individuele visserijzones zorgen specifieke restrictieve maatregelen voor het respecteren van de milieudoelstellingen.
De veranderingen aan het bestaande systeem worden gradueel ingevoerd om grote economische en sociale schokken te vermijden.
Illustratie van de mogelijke effectenOm het probleem van overbevissing aan te pakken, beperkte de regering van Nieuw-Zeeland in 1986 de vangst van 33 vissoorten in haar nationale wateren (Totaal Toelaatbare Vangst). Dat koppelde ze aan een systeem van verhandelbare quota voor individuele bedrijven uit de commercile visserijsector14.
De individuele overdraagbare quota steunden op historische vangsten van iedere commercieel visbedrijf15. Aanvankelijk waren de quota gedefinieerd in tonnen vis die gevangen mochten worden. Daardoor moest de overheid echter quota aankopen wanneer de totale beschikbare vangst daalde. Vanaf 1990 vormde ze het systeem om tot een proportioneel systeem in verhouding tot de totale beschikbare vangst. Dat bracht meer flexibiliteit in het systeem
De initile toewijzing van visquota voor iedere commercile visser en de bewaking van het systeem waren erg duur, maar er ontstond geen continue stijging in de administratieve kosten. Sommige problemen hebben geleid tot conflicten met de commercile vissers. Zo was de niet-commercile visvangst niet onderhevig aan dezelfde beperkingen. Onenigheid was er ook over de methode voor het berekenen van de maximale duurzame opbrengst waarop de commercile quota zijn gebaseerd.
Alles bij elkaar genomen, heeft het systeem van verhandelbare visquota in Nieuw-Zeeland gezorgd voor een meer duurzaam beheer van de visbestanden tegen lagere kosten dan mogelijk was met alternatieve maatregelen16.
4.3.2.3 Gebruik van genetische gewijzigde planten
![]()
Wanneer zij dit nuttig acht, neemt de overheid maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling van genetisch gewijzigde planten.
Beleid
- Ze begeleidt de noodzakelijke omvorming van de landbouwsector. Die hebben onder meer betrekking op vormingsprogramma's voor landbouwers en juridische bijstand bij het afsluiten van exploitatiecontracten tussen landbouwers en zaadproducenten.
- Parallel hieraan ondersteunt de overheid het onderzoek naar nieuwe nuttig geachte genetisch gewijzigde planten. De licenties voor deze gewassen worden zo opgesteld dat de eigenaars ervan volledig gebruik kunnen maken van hun economische baten.
- De juridische structuren voor de controle en voorafgaande evaluatie van de risico's van het gebruik van genetisch gewijzigde planten worden strenger. Dat leidt tot een actief beheer van hun potentile risico's. Zo is een evaluatie van haar milieu-, socio-economische en ethische aspecten verplicht alvorens een gewas kan getest of gecommercialiseerd worden. Slechts daarna verleent de overheid eventueel de testvergunningen, kweekvergunningen of vergunningen voor het op de markt brengen. Eenmaal de toestemming gegeven is, zijn de autoriteiten volledig verantwoordelijk in geval er zich ongewenste effecten voordoen.
4.3.2.4 Energieproductie en -consumptie
![]()
De overheid schaart zich achter de Kyotodoelstellingen. Ze kiest daarbij voor een combinatie van nationale emissiereductiemaatregelen en Europese of internationale emissiehandel die de totale emissiereductiekosten voor Belgi minimaliseren.
Beleid
- Dat houdt in dat nationale emissiereductiemaatregelen er enkel komen als ze goedkoper zijn dan het aankopen van emissierechten in het buitenland.
- Bedrijven die in concurrentie staan met het buitenland krijgen niettemin systematisch vrijstelling voor inspanningen die hun concurrentiepositie zouden kunnen aantasten.
- Nucleaire energie behoort terug tot de mogelijkheden indien zou blijken dat zonder de inschakeling van deze broeikasgasarme energiebron de kosten voor emissiereducties in een eventuele tweede budgetperiode (na 2012) te hoog zouden oplopen.
- Het gebruik van koolstofputten voor de opvang van co2 blijft ook een optie.
Illustratie van de mogelijke effectenDe Europese Commissie rekende met het energiemodel primes uit dat in een Europees systeem van emissiehandel de evenwichtsprijs voor emissierechten 26,2(90) eur per ton co2 zou bedragen17. Om op nationaal niveau de emissiereductiekosten te minimaliseren kan de federale overheid een co2-heffing invoeren die overeenkomt met deze evenwichtsprijs. Het Federaal Planbureau simuleerde met het hermes-model wat het effect hiervan zou zijn op de energieconsumptie, de co2-uitstoot en enkele macro-economische grootheden18. Er werd vanuit gegaan dat de opbrengsten van de heffing worden gebruikt voor een vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen.
- Van de invoering van de heffing zou een licht positief effect uitgaan naar de meeste macro-economische grootheden. Het bnp zou tegen 2012 met 0,22% stijgen in vergelijking met een situatie zonder bijkomende maatregelen. De werkgelegenheid zou ook licht positief benvloed worden (+0,51% of 21 760 eenheden). De inflatie zou evenwel stijgen (+0,87%), maar de betalingsbalans zou met 0,90% verbeteren.
- De finale energieconsumptie zou met 7,3% dalen, met de grootste daling vastgesteld in de industrile sector (-12,31%). De consumptie van steenkool zou het meest afgestraft worden (-44,84%).
- De maatregel zou uiteindelijk leiden tot een daling van de energiegerelateerde co2-emissies met 10%. Dat komt overeen met een vermindering van 12,5 Mton co2. Hiermee wordt slechts de helft van de emissiereductie-inspanning geleverd die noodzakelijk is voor het realiseren van de Kyotodoelstelling.
- De overheid zal de overblijvende emissiereducties realiseren door de aankoop van emissierechten op de Europese of internationale markt.
Of dit nu leidt tot een kostenefficinte reductie van broeikasgassen, zal afhangen van de rele hoogte van de evenwichtsprijs voor emissierechten op de internationale markt. Naar alle waarschijnlijkheid zal deze een stuk lager liggen dan de 26,2 eur per ton co2 uit deze simulatie.
4.3.2.5 Gezondheid op het werk
![]()
De overheid wil in deze beleidsvisie maatregelen nemen die een voldoende hoge graad van bescherming van de gezondheid van werknemers garanderen, zonder gepaard te gaan met een stijging van productiekosten. Die kunnen immers leiden tot delokalisaties naar landen met minder sociale bescherming. De overheid neemt daarom de volgende maatregelen.
Beleid
- Ze stelt in samenspraak met het maatschappelijke middenveld normen op ter bescherming van de gezondheid van werknemers.
- Ze verplicht ondernemingen bijdragen te storten aan het Fonds voor beroepsziekten. Die zijn hoger naarmate ze meer mensen tewerkstellen en naarmate de risico's waaraan die blootstaan hoger liggen.
- De lijst met erkende beroepszieken breidt stelselmatig uit en artsen krijgen informatie over de nieuwe zieken die ze moeten opsporen.
- Fiscale stimuli sporen ondernemingen aan de gedragscodes inzake bescherming van de gezondheid van werknemers te respecteren.
- In samenwerking met de Europese Commissie en de gewesten onderzoekt de federale overheid actief de effecten van producten en productieprocessen op de gezondheid van werknemers.
- Ze streeft naar harmonisering van de reglementering en normen.
- Ze betaalt ook een deel van de kosten van onderzoek naar alternatieven voor producten die een gevaarlijk zijn voor de gezondheid van werknemers.
4.3.2.6 Gebruik van informatie- en communicatietechnologien
![]()
Omwille van uiteenlopende verspreidingsritmes van de nieuwe technologien is overheidsoptreden wenselijk. Dat richt zich op het aanbod van ict-producten.
Beleid
- De overheid gaat in zee met private partners om publieke internetkiosken beschikbaar te stellen en ict-producten tegen voordelige tarieven te koop aan te bieden aan achtergestelde huishoudens.
- Ze subsidieert ook de voorziening van internettoegang aan achtergestelde sociale categorien of zones.
- Dat geldt ook voor de ontwikkeling van infrastructuurwerken voor elektriciteitslevering en netwerkverbindingen.
- Schoolgebouwen en bibliotheken blijven buiten de gewone uren open zodat er 's avonds en in het weekend kan worden gesurft.
- Ter versterking van het menselijk kapitaal steunt de overheid het onderricht in ict-vaardigheden. Ze investeert daarom in de opleiding van leerkrachten in ict. Dat gebeurt ook op de werkvloer en in alle organisaties die zich richten op zwakkere sociale groepen.
4.3.2.7 Ethische financiering van ondernemingen
![]()
In deze beleidsvisie neemt de overheid maatregelen die de ontwikkeling van ethische beleggingsfondsen stimuleert. De maatregelen hebben voornamelijk een informatief en in mindere mate een aansporend karakter. Ze neemt maatregelen ter bevordering van de publieke toegang tot informatie over deze markt. Daartoe verhoogt ze de transparantie van de sociale en milieuprestaties van ondernemingen. Deze maatregelen moeten consumenten aansporen meer gebruik te maken van ethische beleggingen. De volgende maatregelen worden genomen:
Beleid
- Verbetering van de informatie over de markt voor ethische beleggingsfondsen.
- De definitie van een vrijwillig keurmerk voor ethische beleggingsproducten, gebaseerd op rigoureuze criteria en een visie op ondernemen die het voortbrengen van meerwaarde voor de aandeelhouders voorstelt.
- Het stimuleren van de deelname van ondernemingen aan een vrijwillig systeem van sociale en milieurapportering.
- De toekenning van fiscale voordelen, zoals een vermindering op de roerende voorheffing, aan houders van aandelen uit ethische beleggingsfondsen.
- Plaatsing van een deel van haar eigen middelen in ethische beleggingsfondsen.
Illustratie van de mogelijke effectenIn dit scenario stijgt langzaam het aantal ethische beleggingsfondsen. Hun aantal blijft echter te beperkt en ze zijn te erg gediversifieerd om een rele impact te kunnen uitoefenen op het gedrag van ondernemingen. Sommigen passen zeer soepele criteria toe of gebruiken slechts criteria over n component van duurzame ontwikkeling. Anderen gebruiken zeer rigoureuze economische, sociale en milieucriteria. Hun succes is ten slotte ook afhankelijk van de conjunctuur, de ijking met andere beleggingsfondsen en de bestaande wetgeving. De actoren zien in ethische beleggingsfondsen niet het unieke, zaligmakende instrument om de productiepatronen duurzamer te maken.
4.3.2.8 Sociale economie
![]()
De overheid beschouwt de sector van de sociale economie als een actieve partner in haar sociaal en economisch beleid. Hij schept immers individuele en collectieve meerwaarden en geniet daarvoor erkenning. Het is dus gerechtvaardigd dat de overheid deze sector ondersteunt.
Beleid
- De voornaamste betrachting van de overheid is het stimuleren van de tewerkstelling in de sociale economie (sociale inschakeling). Dat doet ze door ondernemingen die het statuut dragen voor bijkomende aanwervingen kortingen te geven op sociale bijdragen. Deze maatregel richt zich voornamelijk tot laaggeschoolden, ouderen en andersvaliden.
- Ze steunt vooral projecten die de ontwikkeling van buurtdiensten bevorderen die beantwoorden aan nieuwe noden van de maatschappij.
- Ze spoort ook andere priv-actoren aan om naast individuele ook collectieve meerwaarden te scheppen. Ze steunt initiatieven zoals Corporate Social Responsability (sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen).
- Ze gaat ten slotte in dialoog met de sector van de sociale economie en betrekt haar op een ad-hoc-basis bij het beleid.
De overheid stuurt ook aan op een verhoging van de efficintie in de sector van de sociale economie. Daarvoor zal ze investeringen in menselijk en milieukapitaal ondersteunen. Dat is onder meer het geval in de verzorgingssector, waar door een toenemende vergrijzing de uitgaven in de komende jaren sterk zullen stijgen. De investeringen moeten de efficintie van deze voorzieningen ten goede komen Ze zal ook de samenwerking tussen de sociale economie en andere priv-actoren in de hand werken. Deze samenwerking moet de specialisatie en het kostenefficint beheer in de sector van de sociale economie verhogen.
4.3.2.9 Mobiliteit en vervoer van personen
![]()
De overheid wenst in de beheersing van de mobiliteit en vervoer van personen in te grijpen op een manier die evenredig rekening houdt met de sociale, milieu- en economische risico's. Zij neemt daartoe volgende maatregelen:
Beleid
- Ze maakt nog steeds werk van een liberalisatie van de transportsector.
- Ze laat het wegennet echter niet meer groeien. Maatregelen moeten zorgen voor een verhoging van haar capaciteit.
- Ze breidt het openbaar vervoersnetwerk verder uit (bv. nieuw investeringsplan voor de nmbs).
- Ze blijft operatoren van het openbare netwerk subsidiren zo lang niet alle externe sociale en milieukosten van het wagenvervoer zijn genternaliseerd.
- Ze gaat convenanten aan met bedrijven om transportplannen op te stellen en om de werknemers aan te zetten tot carpooling.
- Ze toetst de bestaande emissienormen voor wagens (Euro 4) en voor brandstoffen. Indien de emissiereducties onvoldoende blijken om de lokale luchtvervuiling voldoende te verminderen, dan zal de overheid de Europese Commissie steunen in de formulering van een strenger sectoraal akkoord.
- Ze verstrengt de geluidsnormen voor vliegtuigen en sommige types van toestellen krijgen een landingsverbod. Er komt ook een verbod op nachtvluchten.
- Ze neemt fiscale maatregelen die producenten aansporen om zuinigere wagens te produceren.
Illustratie van de mogelijke effectenDeze maatregelen moeten zorgen voor een kleinere stijging van het aantal afgelegde kilometers per persoon per jaar en een daling in het wagenpark. De hinder rond de belangrijkste verkeersaders (lucht, weg en spoor) zal hierdoor licht verminderen. Alle huishoudens hebben toegang tot een basismobiliteit tegen een redelijke prijs.
Een vermindering van de co2-uitstoot zal voornamelijk komen van een stijging in het gebruik van het openbaar vervoer. In het algemeen zal de co2-uitstoot in de transportsector echter blijven stijgen. Dat is het gevolg van een blijvende absolute stijging van het aantal afgelegde kilometers en een trend om grotere voertuigen te gebruiken.
Het Federaal Planbureau rekende met het hermes-model uit wat de effecten zouden zijn van een geleidelijke invoering tussen 2002 en 2010 van een heffing van 20,3(90) eur per ton co2 op vloeibare brandstoffen19. Uit de simulatie blijkt dat daardoor de prijs van benzine ten opzichte van het basisscenario zou stijgen met 6,1%, en de prijs van diesel met 7,3%. Dat zou slechts resulteren in zeer kleine reducties in de co2-uitstoot.
De opbrengsten uit de heffing worden op twee manieren gerecycleerd:
- Een 100%-terugbetaling via de verlaging van de socialezekerheidsbijdragen van werkgevers en werknemers20.
- Een 60%-terugbetaling via dezelfde socialezekerheidsbijdragen en 40% voor extra investering in openbaar vervoer.
De macro-economische effecten van beide scenario's verschillen slechts marginaal van elkaar. Het bnp stijgt meer in het investeringsscenario (+0,05%) dan in het scenario met 100%-terugbetaling (+0,01%). Het omgekeerde is het geval inzake werkgelegenheid, met respectievelijk +0,03 en +0,04%.
Beide resulteren in een equivalente reductie in finaal energiegebruik (-0,28%) en in de co2-uitstoot (-0,9%). De uitstootvermindering is het grootst in de transportsector, waar emissies 3,48% lager liggen dan in het scenario zonder maatregelen.
4.3.2.10 Tabaksconsumptie
![]()
De overheid tracht het gebruik van tabak te verminderen en de niet-rokers te beschermen tegen de negatieve effecten van passief roken.
Beleid
- Ze verbiedt een aantal additieven in tabak om de gezondheidsrisico's van roken te verminderen.
- Ze neemt maatregelen die de reclame voor tabaksproducten inperken.
- Ook voert ze een actief informatie- en bewustmakingsbeleid (vooral gericht op mensen met lagere inkomens) en een sterk ontradend fiscaal beleid.
- Ze pakt smokkel van tabakswaar harder aan.
- Ze ziet strenger toe op het rookverbod in openbare plaatsen en op de inrichting van niet-rokerszones in horecazaken.
- Ze houdt ook toezicht op de informatie die sigarettenproducenten verspreiden.
- Om mensen te helpen bij de ontwenning van hun tabaksverslaving, subsidieert de overheid afkickmethoden voor mensen met lage inkomens.
- Ze steunt ook actief het onderzoek naar nieuwe afkickmethoden.
- Hulp aan ontwikkelingslanden concentreert zich op de overdracht van kennis en capaciteitsopbouw voor ziekenzorg, alsook bewustmaking van de bevolking van de schadelijke gevolgen van het roken.
4.3.3 Scenario voor de beleidsvisie "omvormen"
In deze beleidsvisie doet de overheid pogingen om de externe sociale en milieukosten van economische activiteiten te internaliseren. De sociale en milieudoelstellingen zijn daardoor strenger geformuleerd dan in de beleidsvisie "beheren".
De overheid onderwerpt de voortzetting van groei van het bruto binnenlands product een aantal sociale en ecologische korte-, middellange- en langetermijndoelstellingen. Dat gebeurt via goed gedefinieerde en regelmatig opgevolgde indicatoren. Ze geeft zichzelf ook de middelen om deze sociale en milieudoelstellingen te realiseren. De maatregelen hiervoor neemt ze in overleg met de sociale gesprekspartners.
De effectiviteit van maatregelen primeert, desnoods ten koste van hun efficintie21. De overheid deinst er ook niet voor terug om maatregelen te nemen die slechts op langere termijn leiden tot sociale en milieuverbeteringen. Ze investeert massaal in openbare diensten die actoren milieuvriendelijke alternatieven aanreiken voor de bestaande functies die de economische kapitaalvoorraad moet voortbrengen (zoals openbaar vervoer).
De overheid voert een preventief beleid tegen armoede en sociale uitsluiting. Dat gebeurt onder meer via: financile overdrachten, investeringen in de democratisering en de kwaliteit van het onderwijs, opleidingsprogramma's voor werkzoekenden, de opbouw van een sterk socialezekerheidsstelsel en de bescherming van arbeidsrechten.
Ontwikkelingshulp steunt op projecten die voornamelijk gebaseerd zijn op de inzet van lokale technologien en het bevredigen van lokale behoeften. In afwezigheid van internationale afspraken neemt de overheid unilaterale maatregelen voor de bescherming van de menselijke en de milieukapitaalvoorraden.
4.3.3.1 Productiestrategien van ondernemingen
![]()
Samen met de gewesten en in samenspraak met het maatschappelijke middenveld, ontwikkelt de federale overheid een ambitieus nationaal gentegreerd productbeleid. Het berust op een algemene benadering waarbij producten de bril zijn waardoor het hele milieubeleid bekeken wordt22. Het doet daarvoor een beroep op een geheel van instrumenten en maatregelen. Daarvan volgen hier enkele voorbeelden.
Beleid voor het stimuleren van een sufficiency strategy
- Specifieke hulp aan kmo's die zich willen toespitsen op een sufficiency strategy.
- Aanmoediging voor innovaties die zich toeleggen op het concept van sufficiency strategy en een vermindering toelaten van het volume dat geproduceerd wordt.
- Ontwikkeling en investering in infrastructuur die gunstig is voor de ontwikkeling van het concept van sufficiency strategy.
- Verspreiding van goede werkwijzen om gebruikersdiensten te ontwikkelen.
- Definitie en toepassing van richtlijnen over het ecodesign.
- Organisatie van opleidingen voor de beroepsbevolking om ze beter aansluiting te laten vinden bij de kwalificatievereisten van de nieuwe arbeidsmarkt.
- Aangezien een sufficiency strategy omvangrijke veranderingen in de consumptie- en productiepatronen vereist, roept de overheid structuren in het leven die een integratie toelaten van de kennis van de natuurwetenschappen en de exacte wetenschappen. Dat moet de ontwikkeling van nieuwe technologien ten goede komen23. Concreet moeten deze technologien bijdragen tot: sufficiency strategy, optimalisatie van productieprocessen, vermindering van de schadelijke effecten van de levenscyclus van producten, integratie van milieucriteria bij het ontwerp van producten en vermindering van afval. Verder moeten ze ook de ontwikkeling van gesloten productiecycli stimuleren, net als de optimalisatie van materiaal- en energiestromen, uitbreiding van de functionaliteit van producten, terugname en hergebruik van afval enzovoort.
Beleid voor het stimuleren van de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen
- Invoegen van sociale en milieuclausules in openbare aanbestedingen.
- Ontwikkeling van een verplicht systeem van sociale en milieurapportering die bijgevoegd moet worden aan de jaarlijkse economische rapportering van ondernemingen.
- Invoering van een sociaal label en een milieukeur die de sociale en milieuvoorwaarden reglementeren waarin producten gemaakt moeten worden, vergezeld van een strikt controle- en certificatiesysteem.
- Verhoogde fiscaliteit op vervuilende activiteiten en het gebruik van natuurlijke grondstoffen, en verminderde fiscaliteit op producten conform aan bepaalde sociale en milieuvereisten (bv. producten met een keurmerk).
Beleid voor het verbeteren van informatie over producten en productieprocessen
- Definitie van een serie indicatoren die toelaten de voortgang op te volgen, zowel op micro- als macroniveau.
- Opzetten van een gegevensbank met informatie over de levenscyclus van producten.
- Centralisatie van de informatie voor ondernemingen die de milieudruk en gezondheidseffecten van hun productie wensen te drukken.
Beleid voor het stimuleren van een proces van normering dat bijdraagt tot een duurzame ontwikkeling
- Erop toezien dat de Europese productnormen milieucriteria bevatten.
- Een verbod op een serie gevaarlijke producten.
- Aandachtig bestuderen van de mogelijkheden die de wetgeving inzake de nieuwe aanpak24 biedt voor het stimuleren van het ontwerpen van producten die gunstig zijn voor een duurzame ontwikkeling.
- Samen met de bedrijfswereld strengere normen ontwikkelen en erop toezien dat alle betrokkenen, inclusief de consumentenverenigingen en de overheidsdiensten voor het leefmilieu, zich toeleggen op het werk inzake normering.
Dit alles moet zorgen voor een absolute ontkoppeling van economische groei en degradatie van het leefmilieu. De overheid volgt van nabij de effecten van de toepassing van nieuwe productiestrategien op de kwantiteit en kwaliteit van de werkgelegenheid, de veiligheid op de werkplaats en de gevolgen voor ontwikkelingslanden. Het gentegreerde productbeleid maakt deel uit van de prioriteiten van de overheid en er wordt uitgebreid over gecommuniceerd.
4.3.3.2 Visvangst en biologische diversiteit in zee
![]()
De technologische vooruitgang in de visserijsector zorgt voor een verhoging van de efficintie. Hierdoor verhoogt het gevaar voor een uitputting van de visvoorraden. De overheid neemt daarom regulerende maatregelen die een beperking opleggen aan de toegang tot de visbestanden en leiden tot een internalisatie van de externe kosten.
Beleid
- Dat gebeurt door de afschaffing van subsidies en het betaalbaar maken van de toegang tot de visbestanden. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat met de langetermijneffecten van de huidige vispraktijken beter rekening wordt gehouden.
- Om problemen van onrechtmatige concurrentie te vermijden, worden de visbestanden bij voorkeur gezamenlijk en gecordineerd beheerd op het niveau van het geheel van het oceanische systeem. Wanneer dit niet mogelijk is, pleit Belgi er bij de eu voor deze hervormingen desnoods eenzijdig door te voeren.
- Absolute beperkingen op de toegang tot de visbestanden worden ook ingevoerd afhankelijk van de specificiteit van de levenscyclus van de verscheidene soorten (moratorium, paaigebieden enz.).
- De overheid moedigt ook de aquacultuur aan.
- Ten slotte houdt de overheid bij de onderhandeling van internationale visserijakkoorden ook rekening met de gevolgen voor de economien en de visbestanden van de gastlanden.
4.3.3.3 Het gebruik van genetische gewijzigde planten
![]()
Bij het gebruik van genetische gewijzigde planten past de overheid het voorzorgsbeginsel strikt toe.
Beleid
- Iedere toestemming voor het uittesten, in cultuur of op de markt brengen van genetisch gewijzigde planten hangt af van een voorafgaande goedkeuringsprocedure. Die evalueert zowel de socio-economische als de milieueffecten en de ethische vragen. In deze procedure is een belangrijke rol weggelegd voor het overleg tussen en toezicht door alle betrokken partijen: consumenten, milieubeweging, landbouwfederaties, organisaties voor ontwikkelingssamenwerking enzovoort. Een vergunning zal slechts worden geleverd wanneer de kosten van de potentile risico's geheel gentegreerd zijn in het project. Hiervoor moet de onderneming of het orgaan dat instaat voor de tests of het in de handel brengen van de genetisch gewijzigde planten kunnen aantonen dat het zowel organisatorisch als financieel garant kan staan voor de opvang van eventuele problemen.
- De overheid stimuleert het openbaar wetenschappelijk onderzoek in deze materie, maar het is onderhevig aan dezelfde beperkende maatregelen als de private sector.
- De intellectuele eigendom biedt slechts gedeeltelijk bescherming voor de investeringen die gedaan zijn in de uitvindingen. De ontdekking van bestaande genen kunnen niet gepatenteerd worden, evenmin als methoden voor het in cultuur brengen van nieuwe gewassen.
4.3.3.4 Energieproductie en -consumptie
![]()
De overheid maakt een analyse van de energiebehoeften van consumenten. Op basis hiervan kan ze maatregelen nemen die sommige energiefuncties overbodig maken. Zo kunnen alternatieve bouwtechnieken het gebruik van airconditioning overbodig maken. De verminderde vraag naar airconditioners en de verhoogde vraag naar isolatiematerialen en zonneboilers zou een verandering in de economische structuur tot gevolg hebben.
In het klimaatbeleid neemt de overheid zich voor om alle voorziene emissiereducties binnen Belgi te realiseren. Dat zou op korte termijn tot hogere emissiereductiekosten kunnen leiden dan wanneer deels een beroep wordt gedaan op internationaal verhandelbare emissierechten. Op termijn zou echter de stimulans die hiervan uitgaat voor de ontwikkeling van nieuwe technologieen voordelig kunnen zijn. Belgi zal dan immers beter voorbereid zijn op nog strengere toekomstige emissiereducties. De nieuwe technologien zullen bovendien op dat ogenblik erg begeerd zijn in andere landen. Ten slotte zal tijdens de Kyoto budgetperiode25 (2008-2012) de productie en consumptie efficinter gebeuren, zodat de energiefactuur van consumenten en ondernemingen daalt. De overheid neemt daarom de volgende maatregelen:
Beleid
- Na consultatie van het maatschappelijke middenveld, komt er een heffing op de energiegerelateerde co2-uitstoot. Een deel van de opbrengst wordt gerecycleerd via de vermindering van socialezekerheidsbijdragen van werkgevers en werknemers. Een ander deel wordt genvesteerd in energie-efficintie en in de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen.
- Voor het terugdringen van de andere broeikasgassen (n2o, ch4, hfc's, pfc's en sf6) worden voornamelijk niet-fiscale maatregelen getroffen.
- Koolstofcaptatie via de aanplanting van bomen en een beter beheer van landbouwgronden gebruikt de overheid niet. Er bestaat immers te veel wetenschappelijke onzekerheid over hun effectiviteit (onzekerheid over het blijvend karakter van de koolstofopslag en over de hoeveelheden die worden opgeslagen).
- De overheid ontwikkelt ook een zeer actief beleid ter ondersteuning van hernieuwbare energiebronnen. Ze stimuleert het wetenschappelijk onderzoek in deze materie en priv-investeringen in de opbouw van productiecapaciteiten voor hernieuwbare energie.
- De sluiting van de nucleaire centrales na een nuttige levensduur van 40 jaar blijft behouden.
Op het niveau van de vraag introduceert de overheid gedifferentieerde heffingen op basis van de levenscyclus van producten. Dat bevoordeelt de consumptie van goederen die dezelfde functies voortbrengen met minder energieconsumptie.
Illustratie van de mogelijke effectenDe Europese Commissie berekende met het energiemodel primes wat de marginale en totale kosten zouden zijn indien Belgi de door haar in het kader van het Kyotoprotocol overeengekomen emissiedoelstelling eigenhandig zou willen realiseren26.
- Gebeurt dit via een efficinte heffing op energiegerelateerde co2-emissies, dan moet deze 89,3(99) eur per ton bedragen. De totale jaarlijks emissiereductiekosten zouden dan voor Belgi 962,7(99) miljoen eur bedragen.
- Dat zou resulteren in emissiereducties van 24,1 Mt co2 ten opzichte van een beleid zonder maatregelen. De grootste reductie zouden voortkomen uit de energiesector (-25,8%) en de energie-intensieve industrie (-25,6%).
Het is belangrijk dat de nationale maatregelen efficint zijn. Een lineaire reductie in alle sectoren zou volgens de berekeningen van de Commissie immers leiden tot marginale emissiereductiekosten van 219,4(99) eur per ton co2. Totale emissiereductiekosten zouden oplopen tot 2 410,4(99) miljoen eur.
4.3.3.5 Gezondheid op het werk
![]()
In deze beleidsvisie staat de overheid garant voor de bewaking van de gezondheid van werknemers en consumenten. Zij neemt hiervoor de volgende maatregelen:
Beleid
- Ze ontwerpt een systeem van veiligheids- en gezondheidsnormen dat de hoogste bescherming biedt aan werknemers.
- De productie en verkoop van goederen en diensten met een te hoog gezondheidsrisico tijdens hun productieproces worden verbannen.
- Voor onontbeerlijke producten worden zeer strenge normen opgesteld om werknemers te beschermen (verluchting, beschermende kledij enz.) en steunt de overheid actief het onderzoek naar alternatieven.
- Ze zorgt voor een waterdicht systeem van bewaking, rapportering en controle op deze normen.
- Voor de overblijvende beroepsziekten stelt de overheid ondernemingen volledig financieel verantwoordelijk.
- Ze spoort ondernemingen aan om preventief op te treden. Dat zullen ze doen zo lang preventieve maatregelen goedkoper zijn dan het betalen van de bijdragen voor verzorging van de beroepsziekten. Ondernemingen zullen in de mate van het mogelijke de internalisatie van de gezondheidskosten doorrekenen aan hun klanten.
- Ten slotte ondersteunt de overheid in haar beleid inzake ontwikkelingssamenwerking de opbouw van medische voorzieningen en systemen voor sociale bijstand die de gevolgen van blootstelling aan gezondheidsrisico's kunnen opvangen.
4.3.3.6 Gebruik van informatie- en communicatietechnologien
![]()
Het wegwerken van de digitale kloof maakt in deze visie inherent deel uit van het beleid ter uitbanning van armoede en sociale uitsluiting. De maatregelen van de beleidsvisie "beheren" worden hier overgenomen, maar aangevuld met specifieke maatregelen voor de ontwikkeling van ict-producten waarvan de inhoud beantwoordt aan de behoeften van specifieke doelgroepen.
Beleid
- De overheid ondersteunt partnerschappen en neemt eigen initiatieven om deze ict-producten te ontwikkelen. Het betreft onder meer het ondersteunen van de ontwikkeling en verspreiding van eenvoudige en goedkope ict-producten, aangepast aan de specifieke noden van de gebruiker. Zo wordt een deel van de ict-markt gericht op het bevredigen van de noden van de meest behoeftigen.
- Ze legt ook strenge energie-efficintienormen op waar nieuwe ict-toepassingen aan moeten voldoen.
- In deze beleidsvisie speelt ict ten slotte een belangrijke rol als instrument in het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Dat vereist een nauwe samenwerking tussen dat beleid enerzijds en het beleid gericht op het dichten van de digitale kloof anderzijds. Bijgevolg legt de visie omvormen een groot belang op de cordinatie tussen beiden.
4.3.3.7 Ethische financiering van ondernemingen
![]()
De overheid ontwikkelt zeer strenge criteria voor ethische beleggingsfondsen. Ze is overtuigd van de bijdrage die de markt voor ethische beleggingen kan leveren aan het duurzamer maken van de bestaande productiegewoonten. Zij hebben onder meer een belangrijke rol in de verzameling van fondsen voor de financiering van grootschalige projecten die de maatschappij orinteren in de richting van een duurzame ontwikkeling. Zij is daarom bereid een aantal uitgaven te doen voor de ondersteuning van hun ontwikkeling en neemt de volgende maatregelen:
Beleid
- Een betere verspreiding van informatie over deze beleggingsvormen.
- De ontwikkeling van een vrijwillig label voor ethische beleggingsproducten, gebaseerd op criteria die voldoende streng zijn om echt bij te dragen tot een duurzame ontwikkeling. De keuze van deze criteria gebeurt via een publiek debat, zodat beter rekening gehouden kan worden met de doelstellingen en drijfveren van de verschillende betrokkenen.
- Een belastingvermindering op beleggingsfondsen die beschikken over een ethisch label dat is toegekend door de overheid (bv. verlaging van de roerende voorheffing).
- De ontwikkeling van een verplicht systeem van sociale en van milieurapportering voor ondernemingen.
- Een strengere wetgeving inzake het plaatsen van kapitaal van pensioenfondsen: de nieuwe wet zou een minimumpercentage opleggen dat moet belegd worden in ethische fondsen. Dat moet bij voorkeur gebeuren in fondsen die het officile keurmerk van de overheid dragen.
- Investering van staatstegoeden in ethische fondsen. De overheid zet voor zichzelf een doelstelling om tegen 2025 het grootste deel van haar beleggingen te plaatsen in ethische beleggingsfondsen.
- De overheid stelt zich garant voor investeringsprojecten die de sociale ende milieuontwikkeling ten goede komen. Dat doet ze door een fiscaal voordeel toe te kennen aan kapitaal genvesteerd in deze projecten27. De fiscale aftrek zou zowel de houder van de aandelen ten goede komen via een lagere roerende voorheffing, als de ondernemingen die investeren, via een vermindering op de sociale bijdragen.
- De overheid moedigt de Europese en internationale cordinatie aan van de toekenningsvoorwaarden, rapportageregels en controle inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven. Op die manier wil ze zorg dragen voor gelijke concurrentievoorwaarden.
- De overheid introduceert milieucriteria die bedrijven die een investeringskrediet aanvragen moeten respecteren. Dat gebeurt overeenkomstig de regels voor het toekennen van milieuvergunningen.
- Tot slot staat de overheid ook garant voor een aantal solidaire producten.
Illustratie van de mogelijke effectenDoor de maatregelen van de overheid en de belangstelling van de actoren, krijgen op termijn de meerderheid van de beleggingsfondsen op de kapitaalmarkten een ethisch label. Zij doen dienst als hefboom voor de orintatie van de productiemethoden van ondernemingen. De ethische fondsen baseren zich op strenge sociale, milieu- en economische criteria voor de keuze van hun beleggingsstrategien en worden regelmatig gecontroleerd op het naleven van deze criteria. Die ontwikkeling is een gevolg van de wil van de gezamenlijke actoren om prioritair aandacht te schenken aan de sociale en milieugevolgen van productie en consumptie.
4.3.3.8 Sociale economie
![]()
De overheid ziet in de sociale economie een broedplaats voor een ruimere maatschappijverandering en wil ze daarom expliciet steun verlenen. Ze ziet de sociale economie niet meer enkel als instrument voor de integratie van sociaal achtergestelden in het arbeidsproces. De betrachting is om naast de symptomen ook de oorzaken van de sociale uitsluiting te bestrijden. De waarden en normen die de sociale economie nastreeft moeten dan ook ingang vinden bij andere economische actoren.
Ze ontwikkelt instrumenten en geeft financile steun aan de sociale economie zodat zij zich nationaal en ook internationaal kan organiseren en verder ontwikkelen. Zo worden specifieke bank- en kredietinstellingen de financile arm van de sector. Hulploketten moeten steun verlenen aan het omzetten en beheren van nieuwe initiatieven in de sociale economie. Steunprogramma's aan de opbouw van de sociale economie in ontwikkelingslanden worden uitgebreid.
Beleid
- Ze koppelt haar beleid inzake sociale economie aan dat van het overbruggen van de digitale kloof (zie 4.3.3.6) en maatregelen voor het internaliseren van sociale en milieuexternaliteiten in andere sectoren. Via deze maatregelen vinden de uitgangspunten van de sociale sector ingang in de gewone bedrijfsvoering.
- Ze verplicht ten slotte ondernemingen die actief zijn in de sociale economie zowel sociale als milieumeerwaarde te scheppen.
- Op federaal niveau komt er een permanente adviesraad voor de sector van de sociale economie.
4.3.3.9 Mobiliteit en vervoer van personen
![]()
De vrijmaking van de transportsector geniet in deze beleidsvisie geen prioriteit. De belangrijkste doelstelling bestaat erin het aantal gemotoriseerde verplaatsingen terug te dringen. De overheid neemt daarom de volgende maatregelen:
Beleid
- De overheid zal gemotoriseerde verplaatsingen nog zwaarder belasten. Er komt een heffing (op brandstoffen) per afgelegde kilometer waarvan het niveau overeenkomt met een wenselijk niveau van verplaatsingen.
- Maatregelen voor de heraanleg van het wegennet verhogen de tijd die nodig is om met de eigen wagen ergens te komen. Dat kan gaan om de invoering van snelheidsbeperkingen, een vermindering van het aantal rijvakken, de aanleg van verkeersdrempels enzovoort. Het omgekeerde gebeurt voor het openbaar vervoer.
- Organisaties die diensten leveren voor het beheer van wagens in gemeenschappelijk bezit (autodelen) krijgen steun.
- Gezinnen die het meeste last hebben van geluidshinder veroorzaakt door transport, krijgen een subsidie van de overheid om zich te beschermen tegen deze overlast. Die sommen komen uit een fonds dat wordt gespijsd met een heffing op deze overlast.
- Het openbaar vervoersnet wordt verder uitgebreid om een deel van de verschuiving tussen vervoersmodi (modal shift) die zal ontstaan op te vangen28. De prijzen van het openbaar vervoer worden laag gehouden zodat iedereen er toegang toe zou hebben. De nadruk ligt bij de voorziening van lokale verplaatsingen.
- De toereikendheid van de bestaande Euro-4-normen voor voertuigen wordt getoetst aan de doelstellingen voor het terugdringen van de emissies van broeikasgassen en ozonvoorbereidende gassen. Dat gebeurt ook voor de normen voor de samenstelling van brandstoffen.
- Ten slotte krijgt het vliegverkeer strengere geluidsnormen opgelegd. Vliegtuigen die hier niet aan voldoen krijgen een landingsverbod. De overheid vaardigt een verbod uit op nachtvluchten. Er wordt bij de Europese Commissie aangedrongen op het indienen van een reglementering voor het belasten van vliegtuigbrandstof.
Illustratie van de mogelijke effectenGezien de gevolgen voor het gezinsbudget en dat van ondernemingen, zullen de maatregelen het jaarlijks aantal afgelegde kilometers per persoon met de wagen doen dalen, net zoals de verkoop van wagens. Dat zal de inkomsten van de overheid benvloeden, maar in welke richting is onzeker. Het aantal factoren dat een rol zal spelen is namelijk erg groot: daling van de socialezekerheidskosten door minder ongevallen, verhoging van de fiscale inkomsten door de hogere heffingen. Daar staat tegenover een maar verlaging van de inkomsten door een vermindering in de consumptie van brandstoffen en minder verkochte wagens, investeringen in openbaar vervoer, enzovoort.
Ten slotte zal de bebouwing meer geconcentreerd worden en zal de overlast door lawaaihinder langs verkeersaders (vliegroutes, spoorwegen en autowegen) afnemen.
4.3.3.10 Tabaksconsumptie
![]()
In deze beleidsvisie wil de overheid het tabaksgebruik geleidelijk uitbannen en in afwachting de niet-rokers zo goed mogelijk beschermen. Dat zet haar aan de volgende maatregelen te nemen:
Beleid
- Reclame voor tabaksproducten wordt geheel verboden. Informatie- en bewustmakingscampagnes moeten op termijn zorgen dat roken sociaal gezien onaanvaardbaar wordt. Die campagnes worden eerst gericht op de meest kwetsbare groepen, zoals jongeren en zwangere vrouwen. Ze worden samen georganiseerd met internationale organisaties (who en eu) en de andere Belgische overheden.
- In gemeenten en bedrijven ondersteunt de overheid de oprichting van zelfhulpgroepen om te stoppen met roken.
- Heffingen op tabaksproducten verhogen om jongeren ervan te weerhouden te beginnen met roken. Zij bekostigen ook de kosten van de campagnes en een deel van de kosten voor de sociale zekerheid veroorzaakt door het roken. Parallel met deze belastingsverhoging wordt de zwarte markt harder aangepakt.
- De overheid helpt sigarettenproducenten bij hun omschakeling naar andere producten. De hulp aan ontwikkelingslanden wordt opgevoerd om landbouwers te helpen bij de overschakeling op alternatieve gewassen en om preventiecampagnes op te zetten die het roken afraden.
- De samenstelling van sigaretten en de grootte van pakjes worden streng gereglementeerd. De overheid draagt bij tot de financiering van het onderzoek naar betere afkicktechnieken en de behandeling van ziekten veroorzaakt door het roken.
- In de onderhandelingen over internationale handel steunt de overheid landen die een verbod wensen in te stellen op de invoer van sigaretten.
Deze maatregelen moeten er op termijn voor zorgen dat het aantal rokers in gendustrialiseerde landen drastisch vermindert, vooral bij de economisch achtergestelde groepen in de samenleving. Op wereldniveau moeten de maatregelen vermijden dat ontwikkelingslanden binnen enkele jaren worden geconfronteerd met hogere ziektekosten en sterftecijfers veroorzaakt door de stijging in het tabaksgebruik.
Illustratie van de mogelijke effectenSommige Europese landen hebben al een volledig verbod op tabaksreclame ingevoerd29:
- Noorwegen (in 1975) vermindering met 9% van het aantal rokers en 26% minder consumptie van sigatretten tussen 1975 en 1996.
- Finland (in 1977): 37% minder consumptie tussen 1977 en 1996 (maatregel was gekoppeld aan een bewustmakingscampagne).
- Frankrijk (in 1991): 7% minder rokers en 14% minder consumptie tussen 1992 en 1996.
4.3.4 Situering van de gevalsstudies in de beleidsvisies
Het doel van dit deel van het rapport is niet om tot specifieke aanbevelingen te komen over de meest wenselijke wereldvisie en beleidsvisie. Het zou zich hiermee in de plaats stellen van de beleidsverantwoordelijken en het maatschappelijke middenveld. Het kan echter wel anderen op weg helpen om de adequaatheid van het werkelijke beleid te beoordelen.
Beleidvoerders en leden van het maatschappelijke middenveld kunnen hun eigen interpretatie maken van de ernst van de evolutie in de problematieken - beschreven in deel 2 van dit rapport. Daarmee kunnen ze zich uitspreken over de meest wenselijke wereldvisie en de te volgen beleidsvisie. Zij kunnen die vervolgens vergelijken met het gevoerde beleid, zoals beschreven in deel 3. Op basis hiervan kunnen ze zich uitspreken over de wenselijkheid om het bestaande beleid bij te sturen.
Het rapport geeft hiertoe een aanzet door het gevoerde beleid te situeren binnen de drie beleidsvisies. Plaats en tijdsgebrek dwingen echter tot een keuze uit de te situeren maatregelen. Er wordt hier dan ook slechts n maatregel besproken ter illustratie van iedere problematiek. Dat is voor elke problematiek dezelfde als in de gevalsstudie uit deel 3. De oefening kan echter worden herhaald voor de vele individuele beleidsmaatregelen en het geheel van beleidsdocumenten die de regering in het verleden heeft opgesteld.
Deze oefening vormt een aanvulling op de evaluatie die werd gemaakt van de gevalsstudies in deel 3. Die ging na in welke mate er bij de gevalsstudies rekening werd gehouden met de toepassing van de vijf beginselen van duurzame ontwikkeling uit deel 1. De oefening die hier wordt gemaakt plaatst vervolgens deze gevalsstudies telkens binnen n van de drie beleidsvisies. Zij verschillen precies van elkaar in de mate waarin er rekening wordt gehouden met dezelfde vijf beginselen.
Het resultaat van deze vergelijking situeert acht van de tien30 onderzochte gevalsstudies binnen een beheersvisie: voorbereiding van een gentegreerd productbeleid, dialoog over de sociale economie, verhandelbare groenestroomcertificaten, afbakening van beschermde zeegebieden, informatie over risico's van stoffen en preparaten voor werknemers, fiscale maatregelen voor een schoner verkeer, publieke toegang tot het internet, en ten slotte reglementering van de verspreiding van ggp's. Slechts n van de maatregelen valt onder te brengen in de categorie "omvormen": verbod op tabaksreclame. Geen enkel van de onderzochte gevalsstudies blijkt thuis te horen in de beleidsvisie "benutten". Het label voor een sociaal verantwoorde productie kan ten slotte zowel binnen de tweede als de derde beleidsvisie worden gesitueerd. Het verschil zit hem in de bijkomende maatregelen die worden genomen: enkel in de omvormingsvisie kunnen ondernemingen genieten van een fiscale stimulans voor deelname aan het sociale label.
Twee redenen kunnen worden aangehaald die verklaren waarom het merendeel van de gevalsstudies zich situeert binnen de beheersvisie:
- Het rapport ontwikkelde slechts drie beleidsvisies. Zoals gezegd in 4.1.2.2, is het echter mogelijk dat aantal uit te breiden door ook andere combinaties van economische, sociale en milieurisicopercepties te beschouwen. Een aantal gevalsstudies zijn daarom moeilijker in overeenstemming te brengen met de inhoud van n van de drie uitgewerkte beleidsvisies. Zodra zij elementen bevatten die in strijd zijn met een benutten- of omvormingsvisie, vallen zij bijna vanzelf onder een beheersvisie.
- De weg die een maatregel aflegt door de politieke besluitvorming is erg lang. Onderweg is zij onderhevig aan het machtsspel tussen groepen met tegenstrijdige belangen en beleidsvisies. De zoektocht naar een compromis leidt vaak tot een maatregel die het best kan worden gekenmerkt door een beheersvisie.
De paragrafen hieronder geven voor iedere gevalsstudie aan met welke argumenten zij werden gesitueerd onder de respectievelijke beleidsvisies.
4.3.4.1 Gevalsstudies binnen de beleidsvisie "beheren"
De indicatoren verzameld in 2.4.2 laten zien dat over het algemeen een groot aantal bedrijven rekening houdt met de milieugevolgen van hun productie. Een gentegreerd productbeleid kan deze evolutie versterken. De overheid werkt aan een federaal plan voor een gentegreerd productbeleid. Over de inhoud is op het ogenblik van schrijven niet alles bekend. Maar omdat er sprake is van een federaal en niet van een nationaal plan, kan hieruit worden afgeleid dat de overheid een beheersvisie voorstaat. Het uitblijven van bijkomende budgetten voor de voorbereiding van dit plan doet ook vermoeden dat de regering dit niet ziet als de hoeksteen van het duurzaam productiebeleid.
De indicatoren in 2.4.3 geven de evolutie weer van de plaats van de sociale economie in Belgi. Die kende de afgelopen zes jaar een continue stijging, zowel in aantal ondernemingen als in hoeveelheid tewerkgestelden. De overheid erkent het nut van deze sector. Dat bewijst ze door de aanstelling van een minister verantwoordelijk voor deze materie en de start van een dialoog over de toekomst van de sector. Een wetsvoorstel voor de invoering van een label voor sociaal verantwoorde productie is hier ook illustratief. Op basis hiervan kan worden gesteld dat de overheid een beheersvisie aanhoudt. De overheid gaat met dit initiatief verder dan een zuivere informatie en voorlichting, maar heeft niet te kennen gegeven de vrijwillige praktijken uit de sociale economie verplicht te willen maken.
Het voornemen van de overheid om een systeem te ontwikkelen voor verhandelbare groenestroomcertificaten draagt bij tot de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen tegen minimale kosten. Het situeert zich dan ook in een beheersvisie.
De uitvoering van de wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de Belgische rechtsbevoegdheid laat op zich wachten. Na enkele consultatierondes besliste de bevoegde staatssecretaris de afbakening van beschermde zeegebieden wetenschappelijk beter te bestuderen. De consultatierondes en de vraag naar meer wetenschappelijke staving wijzen erop dat gezocht wordt naar evenredigheid in de zorg voor de natuur enerzijds en de lokale sociale en economische belangen anderzijds. Dat duidt erop dat opnieuw een beheersbenadering centraal staat.
Dezelfde conclusie volgt ook uit de analyse van de wet die de informatie over werknemersrisico's van stoffen en preparaten regelt. Naast een verplichting om informatie te verstrekken aan werkgevers voorziet de wet immers ook de mogelijkheid om producten te verbieden. De verplichting tot verspreiding van informatie over deze producten is echter enkel gericht tot werkgevers. Bovendien zijn geen extra middelen uitgetrokken voor controle door de Technische Inspectie. Beide elementen wijzen op een afweging tussen sociale bescherming enerzijds en administratieve kosten anderzijds.
De fiscale maatregelen voor een schoner verkeer spitsen zich toe op het woon-werkverkeer in de personenbelasting, een premie voor de installatie van lpg-installaties en een verhoging van accijnzen op zwavelhoudende brandstoffen. Wagens die voldoen aan de Euro 4-norm genieten van een verlaging van de belasting op de in verkeerstelling, en de jaarlijkse verkeersbelasting wordt hervormd. Die maatregelen wijzen op een voluntaristisch beleid inzake milieubescherming, maar zijn onvoldoende om de druk van het verkeer op het milieu en de gezondheid op korte termijn sterk te verminderen. Opnieuw lijkt de overheid hiermee een beheerskoers gevolgd te hebben.
Indicatorfiche 2.2.7 duidt aan dat de verspreiding van ict de afgelopen jaren een continue, zij het ongelijke verspreiding kende. Voornamelijk het actieplan e-Europe stuurt het overheidsbeleid. De verhoging van de publieke toegang tot het internet is n van de maatregelen die passen in dit actieplan. De overheidsinspanningen inzake publieke toegang tot het internet zijn aanzienlijk, maar sturen niet actief de vorm en inhoud van software zodat die de digitale kloof helpt dichten.
De reglementering van de verspreiding van genetisch gemodificeerde organismen, kan ten slotte ook worden gesitueerd in de beheersvisie. Er is immers vooraf een akkoord nodig van een adviesorgaan iedere keer een ondernemer wil beginnen met het testen en commercialiseren van genetisch gemodificeerde organismen. Het hoort niet thuis in een tranformatievisie omdat het adviesorgaan enkel is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen en niet van de maatschappelijke actoren.
4.3.4.2 Gevalsstudie binnen de beleidsvisie "omvormen"
Belgi loopt met haar wet op het verbod op tabaksreclame voor op Europese wetgeving in deze materie. Het totale verbod op tabaksreclame wijst erop dat de federale overheid het niet duldt dat een afweging zou worden gemaakt tussen volksgezondheid enerzijds en lokale sociale en economische belangen anderzijds.
1De nieuwe aanpak op het gebied van technische harmonisatie concentreert de technische harmonisatie van de wetgeving in de eu op de goedkeuring van essentile beschermingseisen van eu-richtlijnen. Producten moeten daarmee overeenstemmen om een hoog veiligheidsniveau te garanderen en om vrij in de eu en de eer te kunnen circuleren. Elke nieuwe aanpak-richtlijn heeft betrekking op een grote familie van producten (machines, producten uit de bouw, speelgoed, verpakking enz.) of op "horizontale risico's" (bv. elektromagnetische compatibiliteit). De nieuwe aanpak in de technische harmonisatie erkent het belang van standaardnormen als garantie voor de kwaliteit van de essentile veiligheidseisen die in de richtlijnen zijn vastgesteld. Deze normen zijn niet verplicht (tenzij het om essentile eisen gaat) en blijven dus vrijwillig, maar producten die volgens deze normen worden gemaakt, worden geacht conform de essentile eisen van de richtlijnen te zijn. Zie http://europa.eu.int/business/nl/topics/standards/index.html.
2oecd (1997). Environmental taxes and green tax reform, oecd Publications, Parijs.
3Albrecht, J. (1998). Environmental Consumer Subsidies and Potential Reductions of co2 Emissions. Working Paper 98/59, 10/1998. Universiteit Gent - ceem.
4iea (1999). Energy Policies of iea Countries - 1999 Review, iea, Parijs.
5Porter G. (1998). Fisheries subsidies, overfishing and trade, Sustainable Development Networking Programme, Washington d.c.
6Courcelle C. & Gusbin D. (2001) Energievooruitzichten 2000-2020 - Verkennende scenario's voor Belgi, Planning Paper 88 fpb, Brussel.
7Voor een bespreking van de andere hypothesen die werden aangehouden verwijzen we naar het bovengenoemde rapport.
8"toe" staat voor "ton olie equivalent". Dat is een eenheid om een hoeveelheid energie uit te drukken. 1 toe wordt gedefinieerd als 10 gigacalorien of 41 868 miljoen joule. De naam verwijst naar het feit dat dit ongeveer de hoeveelheid energie is in n ton aardolie.
9In bef van 1990.
10Voor een definitie van solidaire beleggingen, zie 1.3.2.
11http://minsoc.fgov.be/socialeconomy/nl/ethisch_financiele_producten.htm (21/7/2002).
12kbc (2001): Duurzaam beleggen: meer dan een hype, Economische Financile Berichten, jaargang 56, nr. 3.
13Een recent voorbeeld is te vinden in de luchtvaart waar de minimaal toegestane afstand tussen twee vliegtuigen in de lucht werd verminderd.
14Voor een analyse van de theoretische grondslagen en praktische toepassingen van verhandelbare rechten, zie Bernheim, T. (2001) Internationale samenwerking en instrumenten voor de besluitvorming in het klimaatbeleid. Planning Paper 89, fpb Brussel.
15Een verdeling op basis van historische gegevens staat in de literatuur bekend als grandfathering.
16O'Brien, R. (2002): Greenhouse gases and tradable emission permits,
http://www.web.net/~robrien/papers/ghgperms.html.17Capros P. & Mantzos L. (2000). The European Energy Outlook to 2010 and 2030. International Journal for Global Energy Issues, Vol 14, Nrs. 1-4, 2000. Andere modellen geven uiteenlopende waarden voor deze evenwichtsprijs.
18Bossier F. e.a. (2001) Evaluatie van de impact van fiscale en niet-fiscale maatregelen op de
co2 -uitstoot, Working Paper 09-01 van fpb. Het effect zal ook hier verschillen naar het gebruikte model en de mate waarin de maatregel Europees wordt gecordineerd.19Bossier, F. e.a. (2001) Evaluatie van de impact van fiscale en niet-fiscale maatregelen op de
co2 -uitstoot, Working Paper 09-01. fpb.20Merk op dat deze maatregel bedoeld is om op macro-economisch niveau de gezinnen te compenseren voor het verlies aan inkomen ten gevolge van de invoering van de heffing. Andere manieren van compensatie zijn ook mogelijk, zoals een verhoging van de sociale overdrachten.
21De overheid zal bijvoorbeeld de voorkeur geven aan verhandelbare emissierechten boven heffingen. De eerste geven immers zekerheid over het milieuresultaat, terwijl de tweede zekerheid geven over de (marginale) kosten van de milieumaatregel.
22European Commission dgxi (1998). Workshop on Integrated Product Policy: final report
http://europa.eu.int/comm/environment/ipp/ippfinalreport.pdf.23"It calls for a change in strategy, bold innovation and a shift to new technologies based on modern science, including life sciences and material sciences." Institut de la dure (2000). The shift from manufacturing to services in Europe, 1998 / 2010. Genve: The Product-Life Institute.
25De eerste budgetperiode loopt van 2008 tot 2012. Om te voldoen aan haar emissiedoelstellingen binnen het Kyotoprotocol, moet Belgi jaarlijks gemiddeld over deze vijf jaar 7,5% minder broeikasgassen uitstoten dan het geval was in 1990.
26Capros P. & Mantzos L. (2000). The Economic Effects of eu-wide Industry Level Emissions Trading to Reduce Greenhouse Gases: Results from the primes Energy Systems Model. Workshop Paper, Climate Negotiations and Emissions Trading: Economic Insights from European Models, Brussel 29 & 30/8/2000.
27Dat gebeurt naar het voorbeeld van de zogenaamde Groenregeling in Nederland,
www.minlnv.nl/thema/algemeen/fiscaal/korttaf.htm. (29/7/2002).28Een recent voorbeeld is het nieuwe investeringsplan van de nmbs.
29Compilatie van studies in: Bitton, Neuman & Glantz (2002). Tobacco Industry Attempts to Subvert European Union Tobacco Advertising Legislation. Center for Tobacco Research and Education. University of California, San Francisco.
30De gevalsstudie inzake inventarissen van broeikasgassen wordt hier buiten beschouwing gelaten omdat het in geen enkel van de beleidsvisies thuishoort.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
Federaal PlanbureauHet Federaal Planbureau (fpb) is een instelling van openbaar nut.
Het fpb voert beleidsrelevant onderzoek uit op het economische, sociaal-economische en leefmilieuterrein. Hiertoe verzamelt en analyseert het fpb gegevens, onderzoekt het aanneembare toekomstscenario's, identificeert het alternatieven, beoordeelt het de gevolgen van beleidsbeslissingen en formuleert het voorstellen. Het stelt zijn wetenschappelijke expertise onder meer ter beschikking van de Regering, het Parlement, de sociale gesprekspartners, nationale en internationale instellingen.
Het fpb zorgt voor een ruime verspreiding van haar werkzaamheden. De resultaten van haar onderzoek worden ter kennis gebracht van de gemeenschap en dragen zo bij tot het democratische debat.
Bij de wet van 5 mei 1997 betreffende de cordinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling is het fpb belast met de opstelling van het Federaal Rapport inzake Duurzame Ontwikkeling en de voorbereiding van het Federaal Plan inzake Duurzame Ontwikkeling. De "Task Force Duurzame Ontwikkeling" is de groep van personeelsleden die sinds januari 1998, onder de leiding en de verantwoordelijkheid van het fpb, uitvoering geeft aan deze opdracht.
De leden van de Task Force Duurzame Ontwikkeling die in de loop van 2001 en 2002 meewerkten aan de verwezenlijking van het Federaal Rapport inzake Duurzame Ontwikkeling zijn: Thomas Bernheim, Hadelin de Beer de Laer, Katrien Debeuckelaere (2001), Pieter Dresselaers, Jean-Maurice Frre, Nadine Gouze (cordinatrice), Johan Pauwels (2002), Philippe Tulkens (2002), Sophie van den Berghe (2001), Denis Van Eeckhout, Willem Thomas Van Ierland, Sylvie Varlez en Natacha Zuinen.
Nathacha Quinet, Valrie Moreaux en Nathalie Fostier waren opeenvolgend belast met het secretariaat. Chantal Vandevoorde, Christelle Castelain, Alfons Arijs en Eric Janssens hebben aan de vertaling deelgenomen, Adinda De Saeger stond in voor de lay-out. De firma Aanzet/Making Magazines heeft de lay-out van de grafieken en tabellen verzorgd en de pictogrammen gecreerd.
InternetURL: http://www.plan.be
E-mail: contact@plan.be
Overname wordt toegestaan, behalve voor handelsdoeleinden, mits bronvermelding.
Verantwoordelijke uitgever: Henri Bogaert
Wettelijk Depot: D/2002/7433/35
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() |
|
Printable version (PDF) |
4.2 Uitwerking van de drie wereldvisies
De korte omschrijving van de wereldvisies uit hoofdstuk 4.1.3 is de basis voor hun verdere uitwerking en toepassing op de tien problematieken. Tabel 4.1 verduidelijkt voor ieder van de drie wereldvisies waar het beleid de nadruk op legt en hoe dit zich vertaalt naar het beheer van de kapitaalvoorraden. Dat gebeurt door op verschillende manieren in te spelen op de eigenschappen van de drie kapitaalvoorraden. Het centrale scenario draagt de naam "beheren" omdat dit het enige is dat evenveel nadruk legt op het beheer van ieder van de drie kapitaalvoorraden. Het eerste scenario beschrijft een eerder utilitaristische wereldvisie, terwijl het derde scenario vooral de noodzaak van een fundamentele omvorming van het maatschappelijke systeem benadrukt.
De drie wereldvisies worden hierna in detail verder uitgewerkt. Zij zullen de inspiratie geven voor het formuleren van de beleidsvisies van de federale overheid in hoofdstuk 4.3. Een zinsnede typeert iedere keer de boodschap die de visie uitdraagt.
Tabel 4.1 - Beheersdoelstellingen in de drie wereldvisies
Wereldvisie 1:
"Benutten" Wereldvisie 2:
"Beheren" Wereldvisie 3:
"Omvormen" Nadruk van het beleid Vertaling naar het beheer van de kapitaal-voorraden4.2.1 Wereldvisie 1: "benutten"
4.2.1.1 Algemene omschrijving
Dit perspectief ziet in de groei van de economische kapitaalvoorraad de sleutel tot een duurzame ontwikkeling. Dat komt omdat de functies die ze moet vervullen zeer divers zijn. In deze wereldvisie zijn de bestaande situaties van sociale uitsluiting en armoede slechts tijdelijk. De risico's van blijvende onaanvaardbare sociale ongelijkheden zijn laag. De accumulatie van economisch kapitaal zal op termijn toelaten de bestaande kwantitatieve en kwalitatieve problemen van de menselijke en milieukapitaalvoorraden op te lossen. Bovendien wordt a priori de veerkracht van het milieukapitaal zeer hoog geschat. De risico's van het op korte termijn benutten van dit kapitaal voor het produceren van economisch kapitaal worden daarom niet hoog geschat.
4.2.1.2 Toepassing op de problematieken
Ondernemingen zijn in deze visie de essentile actoren in het creren van economisch kapitaal. Zij zijn de leveranciers van de goederen en diensten die de functies moeten bevredigen waar de consumenten om vragen. Consumenten zijn vrij in de keuze van de hoeveelheid en kwaliteit van goederen en diensten. Dat geldt ook voor producten zoals tabak, die potentieel nefast zijn voor de gezondheid. De heersende opvattingen van de consumenten zullen het succes van genetisch gewijzigde planten (ggp's) bepalen. Deze dynamiek tussen vraag en aanbod van goederen en diensten zorgt voor een toename van de economische kapitaalvoorraad. De overheid kent daarom ondernemingen en consumenten een maximum aan vrijheid toe en onderwerpt deze dynamiek niet aan gedragsbeperkende sociale en milieureglementeringen.
Energie en transport zijn noodzakelijk voor de productie van dit economisch kapitaal. Mobiliteit verhoogt ook de sociale en economische ontwikkeling van individuen. De overheid staat er in deze visie garant voor dat de marktprijs voor energie overeenstemt met de rele productiekosten. Ze zorgt ook voor een continue energiebevoorrading en voor de voorziening van voldoende transportinfrastructuur. Deze visie schat de draagkracht van het milieukapitaal hoog. Bijgevolg kan de overheid de energievoorziening het best garanderen door een beroep te blijven doen op fossiele energiedragers in combinatie met kernenergie. Het Kyotoprotocol, dat de toelaatbare uitstoot van broeikasgassen beperkt, wordt afgewezen1. Maatregelen voor rationeel energiegebruik zijn in deze visie vooral ingegeven vanuit een zorg om de afhankelijkheid van import te verminderen en om een betere concurrentiepositie van ondernemingen te verkrijgen. Een uitbreiding van de transportinfrastructuur en het aantal afgelegde kilometers is ook mogelijk. Op termijn zal de wereldwijde economische groei en de voortgezette mondialisering van de economie zorgen voor een meer rechtvaardige spreiding van de energieconsumptie2.
Het gebruik van genetisch gewijzigde planten (ggp's) kan bijdragen tot economische groei en moet daarom verder toenemen. Producenten maken er gebruik van zo lang er een markt voor bestaat en het hun productiviteit ten goede komt. De milieurisico's van ggp's zijn aanvaardbaar. Eventuele ongelukken zullen vergelijkbare gevolgen hebben als de verbreiding van invasieve soorten, een fenomeen dat al lang gekend is. Bovendien zijn de meeste ggp's enkel geschikt voor gebruik in een specifieke kweekmethode en kunnen ze niet overleven in het natuurlijke milieu. De vrije markt moet gepaard gaan met de bescherming van de intellectuele eigendomsrechten, met inbegrip van de manier waarop ggp's in cultuur worden gebracht.
Indien degradatie van het het menselijke of milieukapitaal dreigt, dan zendt de markt tijdig signalen uit die ondernemingen daarop wijzen. Toenemende schaarste veroorzaakt prijsstijgingen van de grondstoffen, met inbegrip van fossiele energiedragers. Dat zal iedereen spaarzamer doen omspringen met energie en de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen stimuleren.
Via de vrije en concurrentile markt zullen ook de nieuwe informatie- en communicatietechnologien (ict) zich op termijn spontaan in de priv-sfeer verspreiden, over alle werelddelen en in alle bevolkingslagen. Ondernemingen zullen immers een continue aansporing hebben om nieuwe markten te veroveren en te investeren in netwerken en elektriciteitsbevoorrading. Concurrentie zal zorgen voor prijsdalingen zodat de financile drempel voor toegang tot ict op termijn automatisch verdwijnt. De exponentile stijging in de verspreidingsgraad die de afgelopen jaren geregistreerd is, lijkt deze visie te ondersteunen. De overheid sluit niet uit dat ze tijdelijk op publieke plaatsen toegang biedt aan ict-toepassingen. Dat idee is echter ondergeschikt aan de werking van de vrije markt die hier op termijn zelf voor zal instaan.
Een concurrentile arbeidsmarkt biedt ondernemingen de mogelijkheid werknemers financieel te compenseren voor werk dat gezondheidsrisico's met zich meebrengt. Ondernemingen en de overheid kunnen ook investeren in geneeskunde om de gezondheidsproblemen door beroepsgebonden blootstelling aan schadelijke producten op te vangen. Automatisering kan gevaarlijke banen vervangen indien dit voor ondernemingen op korte termijn rendabel blijkt. Om dezelfde reden kunnen ze ten slotte ook preventief investeren in nieuwe producten en productieprocessen met minder milieu- en gezondheidsrisico.
De signaalfunctie van de markt zal echter alleen ondernemingen aansporen tot gedragsverandering indien ze naar behoren functioneert. Dat is niet het geval wanneer een sector hoge overheidssubsidies ontvangt. Overbevissing wordt volgens deze visie in belangrijke mate veroorzaakt door de hoge subsidies die de sector ontvangt en die markverstorend werken. Ze werken een structurele overcapaciteit in de hand en houden de vraag naar vis artificieel hoog omdat de marktprijzen te laag zijn. Deze visie gaat ervan uit dat indien de subsidies afgebouwd worden, de milieuexternaliteiten van visserij voldoende beperkt zullen worden. Daarnaast kan ook substitutie door aquacultuur een deel van de verloren gegane visbestanden compenseren.
Signalen van milieuschaarste en degradatie van de menselijke kapitaalvoorraad zullen op termijn ook de waardenstructuren van consumenten veranderen. Dat kan ondernemingen aanzetten meer te investeren in de veiligheid en gezondheid op het werk, bedrijfsopleidingen (ict) en in de ontwikkeling van minder schadelijke tabaksproducten en afkickmethoden. De vraag naar ethische financieringsproducten zal zich ook spontaan verder ontwikkelen en kredietinstellingen zullen in toenemende mate ethische beleggingsfondsen aanbieden. Dat is ook zo voor producten van de sociale economie. Ze zullen zich autonoom ontwikkelen als er vraag naar is en als investeerders, naast economische, ook sociale meerwaarde willen nastreven.
Ten slotte kunnen ondernemingen en consumenten milieuschaarste en degradatie van het menselijke kapitaal ook opvangen via substitutie met economisch kapitaal. Zo kan een uitputting van visbestanden worden opgevangen door de opbrengsten hieruit te investeren in andere productieve kapitaalvoorraden. Een toename van de economische of menselijke kapitaalvoorraden compenseert het verlies aan milieukapitaal (Hartwick's rule). Investeringen in onderzoek en ontwikkeling kunnen de negatieve gezondheidseffecten van het roken afzwakken. Extra verzekeringen kunnen de financile gevolgen van roken voor de sociale zekerheid opvangen.
4.2.1.3 Mate van in overweging nemen van vijf beginselen van
duurzame ontwikkelingIedere wereldvisie uit zich in een specifieke manier van het in overweging nemen van de vijf beginselen van duurzame ontwikkeling uit deel 1. De onderstaande paragrafen zetten die uiteen voor de visie benutten.
VerantwoordelijkheidDe mondiale visie legt de nadruk op de beschikbare hoeveelheid en spreiding van economisch kapitaal. De comparatieve voordelen van ontwikkelingslanden zullen het beste spelen zonder strenge milieu- en sociale voorwaarden voor importproducten. Dat levert de beste garantie voor een groei van de menselijke en economische kapitaalvoorraden in deze landen. Illustratief hiervoor zijn de visserijakkoorden tussen de eu-lidstaten en ontwikkelingslanden. Wanneer deze akkoorden vangquota en douanerechten bevatten, zorgen zij immers niet alleen voor een beter rendement van de Europese vloot maar ook voor een stroom aan deviezen voor de gastlanden. Wanneer toch beperkingen staan op het gebruik van de menselijke en milieukapitaalvoorraden, dan moet dit bij voorkeur gebeuren via multilaterale overeenkomsten.
Dubbele billijkheidOok in de langetermijnvisie staat de vorming van economisch kapitaal voorop. Substitutie met economisch kapitaal kan enig verlies aan milieukapitaal goedmaken. Economische groei maakt ook meer middelen beschikbaar voor investering in de bescherming van de overblijvende menselijke en milieukapitaalvoorraden.
IntegratieDe integratie van de drie kapitaalvoorraden gebeurt zo dat de menselijke en de milieukapitaalvoorraden zich aanpassen aan de noden van de groei van de economische kapitaalvoorraad.
VoorzorgHet voorzorgbeginsel toegepast op de vrijwaring van de menselijke en milieukapitaalvoorraden wordt hier te restrictief bevonden. Het staat productinnovatie in de weg en zet een rem op economische groei. De overheid gaat eerder uit van de utilitaristische benadering van sound science. Dat houdt in dat enkel duidelijke wetenschappelijke bewijzen ingrepen ten voordele van de bescherming van de menselijke en milieukapitaalvoorraad rechtvaardigen. Economische substituties en pecuniaire compensaties kunnen immers eventuele onomkeerbare schade aan deze voorraden goedmaken.
ParticipatieDe toepassing van het Aarhusverdrag uit 1998 beperkt zich tot het verstrekken van informatie over de toestand van het leefmilieu. Het maatschappelijke middenveld heeft verder slechts minimaal inspraak in het besluitvormingsproces om de werking van de vrije markt en de representatieve democratie niet te ondermijnen.
4.2.2 Wereldvisie 2: "beheren"
4.2.2.1 Algemene omschrijving
In dit perspectief blijft de economische kapitaalvoorraad die noodzakelijk is voor duurzame ontwikkeling hoog, maar het bestaan van sociale en milieurisico's wordt ook onderkend. Bijgevolg is het nodig om de manier bij te sturen waarop het economische kapitaal gebruikt maakt van de andere twee kapitaalvoorraden. Dat gebeurt door een verhoging van de kwaliteit van het economische kapitaal ten koste van de kwantiteit. Zo kunnen met kleinere hoeveelheden dezelfde functies voortgebracht worden3. De verhoging van de kwaliteit zorgt ervoor dat de menselijke en milieukapitaalvoorraden minder onder druk komen te staan. Bovendien blijven voldoende middelen beschikbaar voor hun bescherming en verdere ontwikkeling. Eco-efficintiemaatregelen maken fundamentele wijzigingen in consumptiepatronen overbodig. Het is volgens deze wereldvisie echter niet wenselijk maatregelen te nemen die slechts op lange termijn leiden tot sociale of milieuverbeteringen. Daarvoor is het kortetermijnverlies aan economisch kapitaal te groot.
4.2.2.2 Toepassing op de problematieken
De vrije markt zorgt op termijn niet meer automatisch voor een duurzaam beheer van de drie kapitaalvoorraden: prijzen reageren te langzaam op de uitputting van grondstoffen (energiedragers en visbestanden); inzake ict dreigt er een digitale kloof die niet vanzelf zal verdwijnen. De overheid stuurt daarom de vrije markt bij: ze moedigt de milieuefficintie van productie van goederen en diensten aan en neemt maatregelen die de verspreiding van ict over alle lagen van de bevolking vergemakkelijken.
De maatregelen die zij hiervoor neemt, werken vooral in op de voorkeuren van consumenten en producenten. Het initiatief van de gedragsverandering ligt evenwel vooral bij de actoren zelf. De overheid vervult in de eerste plaats een aanmoedigende rol. Die vervult ze onder meer door het dichten van de divergerende ontwikkelingsritmes inzake ict. Daarbij corrigeert ze de markt via fiscale maatregelen die het priv-gebruik van ict stimuleren. De overheid neemt gelijksoortige maatregelen voor de beheersing van de vraag naar energie en transport, het ontwikkelen van de sociale economie en van de markt voor ethische beleggingsproducten en de beheersing van ggp's en van tabaksgebruik. Inzake sociale economie ondersteunt de overheid de integratie van milieuaspecten wanneer zij dit opportuun acht.
De overheid zet ondernemingen aan tot het ontwikkelen van strategien die op korte en middellange termijn leiden tot meer milieuefficintie4 en sociale rechtvaardigheid. Overheid en maatschappelijk middenveld zijn hierin partners. De verdere ontwikkeling van de markt voor ethische beleggingsfondsen en van de sociale economie kunnen hier toe bijdragen. Bijgevolg neemt de overheid maatregelen die het ethische beleggen en de sociale economie stimuleren. Ze stelt, samen met werkgevers en vakbonden, minimumrichtlijnen op voor de gezondheid van werknemers. Ze stimuleert waar mogelijk de automatisering van productieprocessen die gevaren inhouden voor werknemers. Kansarmen gebruiken in verhouding meer tabak. Extra inspanningen om deze groep aan te moedigen zich te beschermen tegen de negatieve effecten van tabaksgebruik zijn dus rechtvaardig. Het overheidsoptreden blijft echter beperkt tot gedragsveranderende maatregelen. De sector is immers een belangrijke werkgever (zowel in binnen- als buitenland) en zorgt voor onmiddellijke inkomsten via de accijnzen op tabak.
In de visserijsector schaft de overheid de subsidies niet geheel af omdat ze ook het lokale socio-economische belang van de sector in acht neemt. De subsidies vormen een tegenprestatie voor de sociale opdracht die de sector op lokaal vlak speelt, zoals werkgelegenheid, ontspanning, structurering van het lokale economische weefsel. Een aantal economische maatregelen verhogen evenwel het rendement van de vissersvloot. Andere reguleringen dammen tegelijk de meest nefaste niet-duurzame praktijken in. Samen zorgen ze voor een optimaal duurzaam beheer van de visbestanden binnen de Belgische en Europese wateren. Deze maatregelen hebben ook gevolgen voor derde landen waarmee Belgi en de eu visserijakkoorden hebben afgesloten. De overheid verkiest echter met de effecten hiervan op de economie en de visvoorraden van de gastlanden geen rekening te houden.
Een verbetering van de eco-efficintie van productie en transport kan op termijn leiden tot een relatieve ontkoppeling tussen economische groei en het energiegebruik. Samen met de verdere ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, zou dit een positieve weerslag hebben op de energieafhankelijkheid en de concurrentiepositie, maar ook op de nationale uitstoot van broeikas- en andere schadelijke gassen. Deze wereldvisie gaat er immers van uit dat het klimaatproblematiek moet voldoen aan het beginsel van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden. Het Kyotoprotocol wordt daarbij geaccepteerd en uitgevoerd.
Milieubeperkingen maken een verdere uitbouw van de transportinfrastructuur niet wenselijk. De overheid optimaliseert daarom het gebruik van de bestaande voorzieningen. Ze pakt daarbij onder andere de organisatie van het woon-werkverkeer, de ruimtelijke ordening en de onderlinge afstemming van de verscheidene transportmodi aan.
Wanneer de overheid dit economisch nuttig acht stimuleert ze het onderzoek naar ggp's en het gebruik ervan. Wanneer ze ggp's niet wenselijk acht, ontmoedigt ze die via reguleringen. Ze start een programma van actief beheer van de potentile risico's van ggp's. Dat gebeurt door ieder proefproject of commercialisatie te laten voorafgaan door een evaluatie van de ethische, milieu-, socio-economische en gezondheidsaspecten ervan. Eenmaal de toestemming is gegeven, is de overheid verantwoordelijk bij ongelukken.
4.2.2.3 Mate van in overweging nemen van vijf beginselen van
duurzame ontwikkelingVerantwoordelijkheidIn de toepassing van dit beginsel streeft de overheid naar een betere bescherming van de wereldwijde milieukapitaalvoorraden en naar solidariteit met ontwikkelingslanden. Wanneer het gevoerde beleid negatieve gevolgen heeft voor die landen, wordt het zelf niet noodzakelijk bijgestuurd, maar neemt de overheid op een ander vlak hiervoor compenserende maatregelen. Om de nationale concurrentiepositie te beschermen verkiest de overheid reguleringen internationaal te cordineren. In tegenstelling tot de vorige wereldvisie, neemt zij het voortouw in deze onderhandelingen en pleit ze voor stringente beschermende maatregelen. De overdracht van eco-efficinte technologien biedt ontwikkelingslanden de beste kansen om hun economische kapitaalvoorraad te verhogen zonder de milieukapitaalvoorraden blijvend aan te tasten.
Dubbele billijkheidMaatregelen met hoge economische kosten worden enkel genomen indien ze op korte termijn leiden tot sociale of milieuverbeteringen. De evenwichtsoefening tussen het stimuleren van economische groei, sociale rechtvaardigheid en milieubescherming, impliceert dat de overheid minder gewicht geeft aan toekomstige baten dan aan huidige kosten5.
IntegratieBij de integratie tussen kapitaalvoorraden streeft de overheid naar een beter evenwicht tussen het gebruik van menselijk en milieukapitaal enerzijds en het genereren van economisch kapitaal anderzijds.
VoorzorgOmdat substitutie tussen kapitaalvoorraden slechts in beperkte mate mogelijk is, krijgt het voorzorgsbeginsel meer aandacht dan in het handelingsperspectief "benutten". Het is niet van toepassing wanneer op korte termijn grote economische belangen op het spel staan.
ParticipatieDe overheid verruimt de toepassing van het Aarhusverdrag van recht op milieu-informatie tot de toegang tot het gerecht ter zake. De overheid stimuleert de vrijwillige participatie van het maatschappelijk middenveld aan de besluitvorming waar dat leidt tot meer efficintie door een betere aanvaarding ervan.
4.2.3 Wereldvisie 3: "omvormen"
4.2.3.1 Algemene omschrijving
Dit perspectief acht, naast een vermindering van de hoeveelheid en een verhoging van de kwaliteit, ook veranderingen in de functies die het economische kapitaal moet voortbrengen wenselijk. Bij de voorraad menselijk kapitaal ligt de nadruk zowel bij de beschikbaarheid (hoeveelheid en spreiding) als bij de kwaliteit ervan. Binnen de functies die ze moet garanderen staat de preventie van armoede en sociale uitsluiting centraal. Geografisch (binnen Belgi, maar ook wereldwijd) moet ze op een billijke manier en in voldoende mate beschikbaar zijn. Zowel de hoeveelheid als de kwaliteit als de functies die de milieukapitaalvoorraad vervult moeten gevrijwaard blijven. Maatregelen die slechts op lange termijn leiden tot milieuverbeteringen of menselijke vooruitgang verdienen evenveel aandacht als maatregelen die op korte termijn tot resultaten leiden.
4.2.3.2 Toepassing op de problematieken
De huidige productie en consumptiegewoonten hebben op korte, middellange en lange termijn een nefaste invloed op de staat van de menselijke en milieukapitaalvoorraden. De bijziendheid van de vrije markt geeft onvoldoende snel signalen van schaarste weer. Hierdoor zullen visbestanden uitgeput raken, met als gevolg een gevaar voor onomkeerbaar verlies aan biodiversiteit. Het huidige gebruik van fossiele energiedragers zal zorgen voor uitputting en gevaarlijke opwarming van de atmosfeer. De aanhoudende groei van het individueel personenvervoer zal leiden tot ongecontroleerde congestieproblemen, geluidshinder en luchtvervuiling. Het gebruik van bepaalde producten en productieprocessen is te schadelijk voor de gezondheid van werknemers. Onzekerheid over de effecten van het gebruik van ggp's geven aanleiding tot grote gezondheids- en milieurisico's. Het gebruik van tabak leidt op termijn tot onaanvaardbare gezondheidsstoornissen.
De overheid neemt daarom maatregelen die op termijn resulteren in een absolute ontkoppeling van economische groei en aantasting van de menselijke en milieukapitaalvoorraden. Ze draagt de zorg voor de levensomstandigheden van de huidige en toekomstige generaties overal ter wereld hoog in het vaandel. De maatregelen moeten ervoor zorgen dat alle maatschappelijke actoren hun verantwoordelijkheid opnemen en rekening houden met de sociale en milieugevolgen van hun handelen. Ze moeten daarbij zowel inspelen op de vraag als op het aanbod.
De overheid zorgt ervoor dat alle actoren, met inbegrip van haarzelf de sociale en milieukosten van hun handelen geheel internaliseren. Dat geldt dus voor alle ondernemingen, ook voor die uit de sociale economie. Hun maatschappijproject moet naast sociale ook milieudoelstellingen bevatten. Actoren die het belang van het milieukapitaal behartigen moeten ook sociale doelstellingen in hun optreden opnemen. Consumenten ten slotte, moeten niet alleen de bevrediging van hun behoeften nastreven, maar ook het respect van sociale en milieunormen. De overheid speelt daartoe in op de tijdsvoorkeur van producenten en consumenten. Ze hoopt daarbij dat langetermijndenken hen ervan zal weerhouden hun bestaande negatieve productie- en consumptiegewoonten verder te zetten. Dat kan onder meer gaan over het overdadig gebruik van energie, individueel transport, tabak, of onvoldoende bescherming van de gezondheid van de werknemers.
De gezondheid van werknemers primeert op het economische belang. Daarom kan de overheid een verbod uitvaardigen op de productie en consumptie van bepaalde producten of diensten, zelfs indien er geen alternatieven zijn voor ongezonde productiewijzen. Ze levert eventueel ook steun aan onderzoek naar alternatieve producten en diensten. De kostenbesparing in de medische sector en een verhoging van de kwaliteit van het leven compenseert het verlies aan arbeidsplaatsen in de tabakssector. De overheid zet ook investeerders aan hun kortetermijnverwachtingen voor opbrengsten uit beleggingen te temperen te voordele van groei op lange termijn. Hiervoor is het immers noodzakelijk de druk op de menselijke en milieukapitaalvoorraden te verminderen. De overheid stimuleert daarom ethische beleggingen extra.
De overheid spoort ondernemingen aan naast strategien voor de verbetering van de eco-efficintie van productiesystemen ook te investeren in de ontwikkeling van innoverende strategien. Die maken het mogelijk een verschuiving te veroorzaken van materile productie van goederen naar de levering van diensten. Het gaat erom dat ondernemingen de functies van een product identificeren. Die functies trachten ze aan de consumenten te leveren op manieren die minder druk leggen op de menselijke en milieukapitaalvoorraden. Een continue en gedecentraliseerde levering van herstel- en onderhoudsdiensten vervangt de levering van producten. Dat kan het verlies aan arbeidsplaatsen in de productie opvangen en het kennisniveau van de geleverde arbeid opvoeren.
In de visvangst staat de bescherming van de biodiversiteit en de permanente bevrediging van de vraag naar vis centraal. De overheid treft daarom maatregelen ter bescherming van de met uitsterven bedreigde soorten. Dat kan betekenen dat ze een moratorium op de vangst van bepaalde soorten oplegt, of dat ze visvangst verbiedt in broedgebieden. De beschermingsmaatregelen vergezellen de afschaffing van subsidieregelingen die de overcapaciteit en overconsumptie van vis in de hand werken. Investeringen in aquaculturen of in de productie van alternatieve bronnen van protenen kan het verlies van arbeidsplaatsen in de visserijsector opvangen. De eu past haar visserijbeleid ook aan om te vermijden dat de nieuwe regulering binnen Europa negatieve gevolgen zou hebben op de visbestanden van derde landen.
Deze visie plaatst het concept `digitale kloof' in een heel andere context. De vorige visies leggen zich erop toe de achtergestelden aansluiting te laten vinden bij de gangbare ict-ontwikkelingen. De overheid richt zich nu ook op de zogenaamde ict content of ict-inhoud. De verspreiding van ict-producten over alle lagen van de bevolking en werelddelen heeft enkel zin indien ze afgestemd is op de behoeften van de gebruikers. ict staat dus niet los van andere maatschappelijke behoeften zoals: onderwijs, gezondheidszorg, drinkwater enzovoort. Het wegwerken van de digitale kloof maakt inherent deel uit van het beleid ter uitbanning van armoede en sociale uitsluiting. De visie "omvormen" gelooft dat de overheid zelf deze integratie moet begeleiden en sturen.
Veranderingen in de omgang met energie zijn ook wenselijk. De overheid zet producenten aan bestaande installaties te optimaliseren en hun aanbod te diversifiren naar hernieuwbare energiebronnen. De overheid voert ook een proactief productbeleid gericht op het beheersen van de vraag naar energie. Ze ontmoedigt energie-intensieve consumptiepatronen. Voor het respecteren van haar Kyotodoelstellingen wil ze het geheel van de emissiereducties binnen Belgi realiseren. Door haar inschatting van de problematiek van nucleair afval, de risico's van ongelukken, aanslagen en de proliferatie van splijtstoffen, houdt de overheid vast aan haar beslissing om na 2014 geleidelijk af te stappen van kernenergie.
De overheid erkent het maatschappelijke belang van personenvervoer. Toch streeft ze naar een absolute ontkoppeling van economische groei en de negatieve milieuexternaliteiten van personenvervoer. Dankzij ict-ontwikkelingen vinden telewerk en teleconferenties meer ingang. De opbouw van lokale sociale netwerken kan de behoeften aan contacten op lange afstanden verminderen. Dat kan vooral minder mobiele mensen zoals ouderen, jongeren en armen ten goede komen. Maatregelen beschermen kansarmen tegen geluidshinder van het verkeer omdat die daar proportioneel meer aan blootstaan. Een sterk ontwikkeld openbaar vervoersnet zorgt voor een gedeeltelijke verschuiving van individueel naar collectief transport. Dat veroorzaakt een gedeeltelijke verschuiving van de productie van personenwagens naar de productie van vervoersdiensten.
De overheid gaat zeer omzichtig om met het gebruik van ggp's en de mogelijke socio-economische en milieugevolgen. Ze geeft slechts onder strikte voorwaarden toestemming voor het testen, kweken en commercialiseren van ggp's. Zelfs na de toestemming blijft de producent verantwoordelijk ingeval er zich milieu- of gezondheidsproblemen voordoen. Ze houdt ook rekening met de langetermijneffecten voor andere landen (zoals verspreiding naar naburige landen, verstoring van de wereldmarktprijzen). De overheid wil vermijden dat de technologie in handen blijft van een beperkte groep ondernemingen en dat de voedselafhankelijkheid van ontwikkelingslanden toeneemt.
4.2.3.3 Mate van in overweging nemen van vijf beginselen van
duurzame ontwikkelingVerantwoordelijkheidDe overheid stuurt de bestaande productie- en consumptiepatronen bij om de negatieve sociale en milieugevolgen op andere landen in te perken. Ze past ook sociale normen toe op importproducten om de gezondheid en het recht op waardige werkomstandigheden van werknemers in ontwikkelingslanden te beschermen. Dat gebeurt het liefst via internationaal overeengekomen arbeidsnormen, maar kan ook desnoods via unilaterale maatregelen. Een flankerend beleid beperkt de eventuele negatieve sociale gevolgen die dit voor ontwikkelingsslanden kan teweegbrengen. Ontwikkelingslanden moeten een andere vorm van consumptie aannemen dan de vorm die nu in rijke landen de gangbare is. De overheid ontmoedigt dan ook de export van Westerse productie- en consumptiegewoonten.
Dubbele billijkheidInvesteren in maatregelen die de menselijke en milieukapitaalvoorraden beschermen is nuttig, ook als ze slechts op lange termijn winst opleveren. De overheid gebruikt met andere woorden een lage verdisconteringvoet voor haar investeringsprojecten in sociale en milieubescherming.
IntegratieVoor de integratie van de drie componenten gaat de overheid uit van de visie dat economisch kapitaal slechts instrumenteel is in de ontwikkeling van het menselijke kapitaal en de vrijwaring van het milieukapitaal.
VoorzorgDe interpretatie van het voorzorgsbeginsel is ruim en wordt toegepast op zowel de bescherming van de sociale als de milieukapitaalvoorraden.
ParticipatieDe participatie van het maatschappelijke middenveld aan het beleid is essentieel om te komen tot voldoende sociale cohesie. Ze staat vervolgens zelf garant voor meer economische efficintie en milieubescherming. De overheid vergroot de rol van de bestaande adviesraden en hervormt hun samenstelling zodat alle maatschappelijke geledingen erin vertegenwoordigd zijn.
1In deze visie is klimaatverandering onvoldoende zeker om op dit ogenblik maatregelen te rechtvaardigen die emissies indijken. Mocht klimaatverandering op termijn toch problematisch blijken, dan kan de extra groei middelen leveren om te investeren in adaptatieinvesteringen (substitutie tussen economisch en milieukapitaal). Het besparen op preventieve investeringen veroorzaakt die extra groei.
2Dit is een toepassing van de Kuznets-curve. Die zet het verband uit tussen economische ontwikkeling en ongelijkheid. Simon Kuznets formuleerde de hypothese dat inkomensongelijkheid in het algemeen stijgt in de vroege stadia van economische ontwikkeling. Later in de ontwikkeling vermindert de inkomensongelijkheid. Deze hypothese van een omgekeerde U-verhouding tussen ongelijkheid en ontwikkeling staat bekend als de Kuznets-curve.
3Een goed met een hoge kwaliteit moet in het algemeen minder snel vervangen worden.
4Voorbeelden: invoering van milieubeheersystemen, optimalisatie van productieprocessen om de hoeveelheid afvalstoffen, geluidstoornissen, emissies naar de atmosfeer en het water te verminderen en producten en verpakking aan het einde van hun levensloop te recupereren.
5Technisch gesproken houdt zij er een hoge verdisconteringsvoet op na.
![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() ![]() ![]() |
![]() |
Bureau fdral du Plan - Federaal Planbureau [ http://www.plan.be ] - Please send your comments or remarks to webmaster@plan.be |